***

A nita Kvarme keek naar de drie rechercheurs die rond haar keukentafel zaten. Ze geloofde hen niet meer. Er was te veel tijd verstreken. De nachten duurden en duurden maar. De pijn was als een gigantische olifant. Die zou ze de rest van haar leven in haar lichaam meedragen. "Ze is dood", zei ze monotoon. "Ik weet het."

Vidar Edland zond Cato Isaksen een vertwijfelde blik. "Wij hebben het absoluut nog niet opgegeven", zei hij.

"Nee, maar ik wel." De moeder stak een sigaret op. Haar gezicht droeg geen spoortje make-up. Haar haren zaten in de war en op de kraag van haar trui zaten koffievlekken. Ze was deze dagen veranderd van een levenslustige vrouw in het tegenovergestelde.

"We hebben uw ex-man weten uit te sluiten", zei Vidar Edland rustig.

Anita Kvarme lachte mat. "Jezus", zei ze, "jullie dachten toch niet dat hij er iets mee te maken had. Laat hem een dwaas en een luilak zijn, maar hij zal zijn kinderen niets aandoen."

Er werd aan de deur gebeld. "Kom binnen", riep ze. De deur ging open en een van de buren kwam binnen. Ze knikte even tegen de rechercheurs. "Ik dacht dat je wel iets warms kon gebruiken", zei ze. "Ik heb een stoofschotel gemaakt."

"Dankjewel", zei Anita Kvarme en ze begon te huilen. "Thomas krijgt niet de aandacht die hij nodig heeft. Hij is doodsbang. Hij denkt dat het zijn schuld is dat ze is verdwenen. Ik kan er niet meer tegen", zei ze.

De buurvrouw liep naar haar toe en sloeg een arm om haar heen. De drie rechercheurs keken elkaar hulpeloos aan.

Toen de buurvrouw weg was, vertelde Vidar Edland precies hoe het onderzoek verder zou gaan. Hij vertelde ook in het kort wat ze tot nu toe hadden gedaan. "Voorlopig zien we geen verband met het feit dat u in dezelfde zaak als Tanja Geber werkt", zei hij. "Dat is waarschijnlijk geheel toevallig."

"Natuurlijk is dat zo. Ik weet dat jullie alles hebben gedaan", zei Anita Kvarme. "Ik ben alleen zo moe. Beelden van wat er met haar gebeurd is spoken voortdurend door mijn hoofd. Ik word er gek van. Het lukt me alleen niet om me in het onderzoek te verdiepen. Mag ik me daarbuiten houden?"

r.a rip, ra rip, ra rip, ra rip", schreeuwde de groene hagedis uit het gat in de muur.

Ergens diep in zijn hoofd begreep hij dat het een flashback was. Maar de hagedissenogen dwongen hem te staren naar het gat in de stenen muur bij de sportwinkel, waar het beest klaar zat om aan te vallen. Gard was op weg van school naar huis. De mensen op de winkelpromenade liepen gehaast langs hem heen. De hagedis die dunner en dunner werd en uiteindelijk veranderde in een slang, was nu bijna doorzichtig. Hij was kwaadaardig en snel. "Doe niet zo dom", mompelde hij tegen zichzelf en hij merkte niet dat de mensen naar hem bleven staan kijken.

"De hagedis is alleen maar een foto aan de muur", dacht hij. Maar het hielp niet. Zijn hersenen wilden de signalen uit de werkelijkheid niet opnemen. Niet op dit moment. De foto at zich een weg naar hem toe. Kauwde zich door de lucht heen. Hij tilde zijn armen omhoog en liep achteruit. Hij durfde het dier zijn rug niet toe te keren, want hij wist dat het de duivel was. Je keerde de duivel niet de rug toe. Hij kon later wraak nemen. Gard was doodsbang voor de wraak die zwarter en dieper dan de oceaan was. Hij wist dat hij nu helemaal alleen was.

Een lichtflits schudde hem wakker. Het licht was fel en deed zeer in zijn lichaam. Hij was een klein jongetje dat met een brandende zaklantaarn rondliep, hoewel het nog niet eens helemaal donker was. Hij liep samen met zijn moeder. Gard voelde dat hij het koud had. Hij trok zijn jas strakker om zijn lijf. Een politieauto reed langzaam voorbij. Een man in een rood ski-jack kwam uit de sportwinkel met een grote slee onder zijn arm.