***

ente trok een fles wijn open en zette die tussen de sla en de

rijst op tafel. Ze was bang dat het leven van alledag hun nieuwe begin,dat niet echt nieuw meer was, zou opslokken. En dat was het laatste wat ze wilde. Ze voelde dat ze op het punt stonden in de oude sleur terug te vallen. Daar wilde ze tegen vechten. Ze wilde hem steeds weer opnieuw tegenkomen, zoals ze samen hadden besloten toen hij terugkwam.

Ze had voorgesneden rosbief gekocht en daar champignons en dobbelsteentjes bacon bij gebakken. Georg sliep. Even was ze bijna vergeten dat het Georg weekend was. Maar ze keek wel uit dat te zeggen. Een keer had ze zoiets gezegd, dat ze het heerlijk vond als Georg bij zijn moederwas. Ze zag de gekwetste uitdrukking op het gezicht van Cato nadat ze die woorden had uitgesproken. Ze zou er nooit aan wennen, ze zou nooit begrijpen dat Cato net zoveel van Georg hield als van zijn twee andere zoons. Ze wist dat ze dat moest leren begrijpen, en voelde tegelijkertijd dat ze er een soort verraad mee pleegde. Een verraad aan Gard en Vetle. Haar verstand zei haar dat ze het fout had. Er waren genoeg vaders die zich niet om hun kinderen bekommerden. Dat was verraad. Ze zou dankbaar moeten zijn dat hij zo duidelijk liet zien dat hij van Georg hield.

Ze had de tafel in de kamer gedekt. Cato was moe en verkouden, de neusspray had alleen tijdelijk geholpen. Ze gingen een beetje plechtig aan tafel. Hij had haar verzekerd dat hij die avond niet meer naar zijnwerk hoefde. "Morgen pas weer", had hij gezegd.

Eerst spraken ze een poosje over de zaak waar hij mee bezig was. Hun buren, Inger en Bent, die hun huisje in de herfstvakantie hadden aangeboden, bleken bekenden van Berit en Rolf Geber te zijn. "Ze kennen elkaar van de Lions Club", zei Bente. "Rolf en Bent zijn kennelijk allebei lid van de afdeling in Asker."

Daarna hadden ze het over Gard; ze maakten zich allebei zorgen omhem. Maar geen van beiden kon de vinger leggen op wat er aan de hand

was. Vanavond was hij vrij opgewekt geweest. Hij had met Vetle gegeten, die naar een klassenavond zou gaan, en Cato had hem tweehonderd kronen gegeven. Toen hij wegging had hij "nou dag" geroepen. Hij zei dat hij naar Morten ging, de zoon van een collega van Bente.

"We moeten niet vergeten dat het donderdag ouderavond is", zei Bente. "Ik vind dat we er allebei heen moeten."

Cato knikte afwezig.

"Eigenlijk", zei Bente, "maak ik me meer zorgen over Vetle. Hij is al veertien, maar lijkt nog zo onvolwassen en kinderlijk. Als hij zijn zin niet krijgt, begint hij als een kind te huilen. En in het voorjaar doet hij confirmatie!"

Cato zuchtte. Hij zou wel nooit ophouden te denken dat het allemaal zijn schuld was. Als hij maar niet bij hen weg was gegaan. "Het komt vast door mij", zei hij.

"Nee", zei Bente, "dat is niet zo. Zo eenvoudig is het niet, Cato. Dat weet je zelf ook wel." Ze legde even haar hand over de zijne.

Hij zuchtte. Hij wist dat ze hem veel kwalijk nam, maar vanavond was dat niet zo. Vanavond vochten ze zich allebei terug naar de mensen die ze eens geweest waren. "Ik maak nog een fles wijn open", zei ze. Ze stond op en liep naar de keuken.

Cato Isaksen staarde naar zijn bord. Op de rand lagen een paar stukjes rood vlees. Hij voelde plotseling hoe moe hij was. De alcohol had zich vermengd met zijn verkoudheid. In zijn hoofd vloeiden de gezichten van de betrokkenen ineen. Ida Henriksen met haar pikzwarte haar en witte gezicht. Hanne Marie Skage en Thereses zus, Tanja. De kleine, tengere moeder, Berit Geber. Ze was erg christelijk. Misschien was God met vakantie gegaan, of in slaap gevallen. Of misschien was hij gewoon doodgegaan zonder dat het aan iemand was doorgegeven. Cato Isaksen glimlachte even voor zich uit.