***

ente Isaksen zat in de bus met twee beweeglijke jongens

naast haar op de bank. Voor haar ogen zweefde een grijs beeld dat niet wilde verdwijnen. Het lukte haar niet om haar tranen terug te dringen. Ze bleven komen. Ze zat in de bus en had het gevoel dat haar leven opnieuw was afgelopen. Hetzelfde gekwetste gevoel kwam in haar naar boven. Ze herkende de kleur van het gevoel. Het was dezelfde trieste kleur als ze in haar lichaam had gehad toen Cato haar verliet.

Nu kwam de angst terug, nog gevaarlijker deze keer. Ze dacht dat haarlichaam eraan gewend was geraakt, a lsof het voortdurend nieuwe zor gen verwachtte. Ze hief haar hoofd op. Pantserde alles in haar lichaam,haar kaken, mond en ogen. Haar voorhoofd. Haar handen. Ze drong haar tranen terug. Verborg ze in de diepte waar ze vandaan kwamen.

Vetle noemde voor Georg alle automerken op die hun op de andere weghelft tegemoetkwamen. Ze keek naar een oude dame die wat verder naar voren zat. Het warrige grijze haar. De dunne nek.

Diep vanbinnen had ze steeds geweten dat er iets fout zat. Al lange tijd had er een onrust in haar gewoed. Het was lastig om zon eigen-schap te hebben, om kleine stukjes van beelden en herinneringen te kunnen oproepen. Ze tegen elkaar af te zetten en ze af te wegen tegen het heden. Het waren beelden die voortdurend om de heerschappij in haar vochten. Die haar voorbereidden op catastrofes. Ze in kleine ofgrote porties naar haar toe droegen, al naargelang ...

Wat had ze fout gedaan? Waar en wanneer waren de dingen zich fout gaan ontwikkelen?

Ze dacht aan Gard toen hij een keer was verdwaald en een uur te laat kwam voor het kinderprogramma op de tv. Hij was vijf jaar. Toen ze van haar werk kwam huilde hij en was hij bang. De buurvrouw zou op hem passen. Ze wist nog dat hij in zijn eerste schooljaar niet wilde meedoen aan het kersttoneelstuk. Ze had hem gedwongen om mee te

doen. Ze had het kikkerpak over zijn hoofd getrokken. Hij huilde en zij was boos.

Hij was bang. Gard was altijd bang. Niet zo bang dat je het kon zien. Het was een ander soort angst. Een boze, ongetemde angst die leidde tot domme acties. Die ervoor zorgde dat hij andere kinderen sloeg, dat hij hard lachte en duwde en spuwde en vloekte. Ze moest vaak kwaad op hem worden. Vaak ging ze naar zijn kamer als hij al sliep, ging op haar knieën bij zijn bed zitten en vroeg om vergiffenis omdat ze boos was geworden. Zij was ook bang. Ze was bang voor de toekomst. En nu was het zover. De tranen stonden weer op het punt om te gaan stromen. Ze dwong zichzelf om door het raam naar buiten te kijken. Het landschap denderde voorbij. In het raam van de bus vloeide het spiegelbeeld van haar gezicht uiteen. In het beeld van haar gezicht dansten bomen en bergen en rotsen voorbij. Bruin en rood en grijs. Over haar neus en ogen en mond. Steeds weer nieuwe beelden die haar huid kapotsneden en haar gelaatstrekken opdeelden in vele, verwarrende facetten.