***

Het beeld van Sigrid met het kleine kind in het bed bracht hem uit zijn evenwicht. Hij dacht aan Ida Henriksen en Therese Geber die waren gestorven, en aan het kleine kindje dat net was begonnen met leven. Het leven weefde met draden van zijde en ijzer. Het waren absolute uitersten. Hij liep de trappen af, voelde zich rusteloos. Hij kon niet meteen naar huis rijden. Wilde ook niet naar kantoor.

Torkei Bru's verhaal over de poging van Carlos De Silva om Tanja te verkrachten, had hem onrustig gemaakt. Ze moesten hem nog een keer voor verhoor oproepen, en wel snel ook.

Hij liep naar zijn auto, stapte in en startte de motor. Hij bleef even zitten denken, en nam toen het besluit een bezoek te brengen aan Ellen Grue. Alleen maar om even te praten. Misschien ook iets meer, dat wist hij niet. Hij voelde zich leeg en rusteloos. Hij remde af voor een vrouw die de weg over rende. Hij dacht aan de tijd. Die werkte tegen alles in. Reisde steeds verder en verder weg met de dode mens. Hij had gezien hoe nabestaanden in verdriet over een slachtoffer zaten gebogen, dat nog niet zo lang geleden een levend mens was geweest. Het allerergst was wanneer het een kind of een jong persoon betrof. Sommige nabestaanden riepen en schreeuwden alsof ze gewond waren. Hij huiverde, wist dat hij zelf ook, op een of ander tijdstip in zijn leven, verlies zou ervaren.

Ellen Grue keek hem verwonderd aan toen ze de deur opende. Ze had zich opgemaakt, ze droeg een zwart, kort jurkje en had lippenstift op. "Cato", zei ze, "wat is er?"

"Je gaat uit", constateerde hij.

Ze knikte. "Naar het theater", zei ze.

"Sigrid heeft het kind gekregen."

"Kom binnen en ga even zitten." Ellen Grue nam hem mee naar de lichte kamer. "Hoe gaat het met Gard?" vroeg ze.

Cato Isaksen ging zitten in de abrikooskleurige stoel. "Ik weet het eigenlijk niet", zei hij.

Ze liep naar de keuken en kwam terug met een glas in haar handen.

Hij keek naar haar op. "Met wie ga je uit?" vroeg hij.

"Henning Egeland, van vingerafdrukken." Ze glimlachte even. "Weet je wie dat is?"

Cato Isaksen schudde zijn hoofd.

Ellen Grue keek op haar horloge. "Sorry", zei ze, "maar ik moet eigenlijk gaan."

Hij dronk zijn glas mineraalwater leeg. "Ik moet naar huis", stelde hij vast. "Ik weet niet waarom ik ben gekomen. Neem me niet kwalijk." Hij trok zijn jas dichter om zich heen en dwong zichzelf te glimlachen.

"Tot ziens", zei ze, terwijl ze de deur zachtjes achter hem dichtdeed.

Toen hij buiten kwam zag hij dat het was gaan sneeuwen. Grote, natte vlokken vielen uit de zwarte hemel. Mensen haastten zich door de straten met in hun handen tassen vol met kerstcadeaus. Uit de ene winkel klonk kerstmuziek, uit de andere een popmelodietje.

Cato Isaksen wreef vermoeid over zijn voorhoofd. Voor hij in de auto stapte, belde hij Roger Hoibakk en vertelde hem over de poging tot verkrachting van Tanja Geber. Hij vroeg hem na te gaan of Carlos De Silva nog steeds in het land was. Als dat het geval was, moest hij zo snel mogelijk voor een nieuw verhoor naar het bureau komen. Als hij al terug was naar Spanje, moesten ze hem telefonisch verhoren.

In de auto op weg naar huis dacht hij aan de moordenaar. Hij riep een onduidelijk beeld in zijn hoofd op. Daar kwelde hij zichzelf altijd mee als hij werkte aan een zaak. Ergens was het antwoord te vinden. Het was als lopen over ijzeren trappen. De moordenaar liep rond alsof er niets was gebeurd. De omgeving had niet de mogelijkheid om de leugen te doorzien. Moordenaars leken net gewone mensen. Of nog erger, het waren gewone mensen.