***

Het hoge gras was geel en verdord. De regenbui had het tegen de grond geplakt. Ze hadden de hele nacht gezocht. Ze waren koud en nat. Om een uur of vijf was het gaan regenen. De bui had niet zo lang geduurd, maar was wel hevig geweest. Rolf Geber voelde zijn angst uitdijen terwijl hij in het bos liep te zoeken. De gele cirkel van zijn zaklantaarn leek op een kwade zon.

De lucht was vol vocht. Ze hadden het bos van achteren naar voren doorkruist, maar wel vrij willekeurig. Rolf Geber was teleurgesteld over de politie. Je kon ongeruste familieleden niet op een dergelijke manier afschepen. "De politie had niet genoeg mensen om naar suïcidale personen te zoeken", hadden ze geformuleerd.

Therese Geber was negentien en ze was nog maar een etmaal zoek. Meestal kwamen ze weer terug. De politieman had geprobeerd hem gerust te stellen. "In negenennegentig procent van de gevallen komen ze weer terug", had de dienstdoende agent gezegd. En eraan toegevoegd dat ze misschien iemand was tegengekomen.

Rolf Geber was een gedrongen man, niet erg lang en met een vriendelijk voorkomen. De angst zijn dochter ergens dood aan te treffen, misschien half weggezonken in een moeras, werd door de ergst denkbare zekerheid vervangen toen hij het bericht via zijn mobiele telefoon kreeg. Therese was, zoals de agent van het politiebureau in Asker en Baerum het had verwoord, iemand tegengekomen. Ze was een moordenaar tegengekomen. Ze was dood. Therese was gevonden en ze was dood.

Hij was te aangeslagen om de politieman, die zich als Roger Hoibakk presenteerde, te vragen waar ze haar hadden gevonden. Hij had genoeg aan het verwerken van het tragische bericht. Maar hij begreep het niet helemaal. Hij had iets gezegd over dat ze haar in Oslo hadden gevonden.

Hij wilde het niet begrijpen. Maar hij had gezegd dat ze gevonden was en dat ze dood was.

Rolf Geber zat op een steen die niets meer dan een steen was. Hij hoorde de zachte geluiden van de bomen. Hij hoorde het gekabbel van water in een beekje en ritselende geluiden van dieren tussen de bosjes. De plek droeg beelden naar hem toe. Fluisterde dat de dood een enorme muil was. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.

De spieren in zijn gezicht trokken zijn mondhoeken naar beneden. Hij vocht wanhopig tegen de tranen. In zijn keel had zich een hevige misselijkheid vastgezet.

Hij hoorde stemmen dichterbij komen, maar keek niet op. Hij zag hun voeten gehuld in laarzen en gympen, die grijs van water en modder waren. De jonge mensen die hem hadden helpen zoeken, bleven voor hem staan.

In zijn hoofd opende het dichte bos zich steeds weer opnieuw. Het dichte bos, met zijn puntige sparren en donkere bomen en vijvers en hoge gras.

Het nieuws dat hij net had gekregen, schoot als een vlijmscherpe fysieke pijn door zijn lichaam.

"Papa?" Tanja liep aarzelend naar hem toe, boog zich voorover en legde haar hand op zijn schouder.

Hij hoorde dat ze bang was, maar kon haar desondanks geen antwoord geven.

"Wat is er, papa?" Ze zag de mobiele telefoon in zijn hand en wist dat hij het had gehoord.

Tanja Geber stond even naar haar vader te kijken, toen draaide ze zich om en baande zich een weg tussen haar vrienden door. Ze schonk geen aandacht aan hen. Stak rustig de open plek over, stapte over een diepe, modderige greppel en liep verder over het korte stukje weg naar de auto. Ze huilde niet. Ze passeerde een man die aan het joggen was en een vrouw met een hond en met een kind in een draagzitje op haar rug.

Ze liep gewoon door terwijl ze zich op haar ademhaling concentreerde. In korte, fragmentarische stoten nestelde de zwaarte van het verlies zich desondanks in de ruimtes tussen haar hartslagen en deed zijn best om haar hersenen ervan te overtuigen dat de waarheid werkelijk waar was. Therese was dood. Ze bracht haar hand naar haar gezicht en voelde dat er iets uit haar ogen stroomde. Toen begon ze te rennen.