***

C ato Isaksen ging terug naar het ziekenhuis van Blakstad om te praten met de psycholoog die verantwoordelijk was voor de behandeling van Ivar Hansen. Het was een vrouw. Ze was midden dertig, had een glimmende trouwring aan haar vinger en parels in haar oren. Haar haar droeg ze in een paardenstaart. Cato Isaksen werd binnengelaten in haar steriele kantoor. De muren waren wit en alleen opgesierd met een ingelijste kunstposter van het Henie Onstad Kunstcentrum.

"Jullie zijn toch op de hoogte gebracht dat hij weer is ontsnapt", zei ze ernstig.

"Ja", zei Cato Isaksen, "daarom ben ik hier. Hoe kan het gebeuren dat hij hier zo gemakkelijk wegkomt?"

"Ivar is een speciaal geval", zei de psychologe. "Tja, dat zijn ze hier natuurlijk allemaal", vulde ze aan, "maar Ivar laat zich moeilijk benaderen. Om eerlijk te zijn weet ik zelf ook niet precies wat ik aan hem heb. Hij is hier al een aantal jaren, maar... Hij kan ontspannen overkomen, ja, af en toe zelfs heel normaal lijken. Hij weet veel over zijn eigen situatie, hij is erg belezen. Maar soms is hij erg agressief en maakt hij het iedereen lastig. Dan gaat hij tegen alles in en dreigt hij, en is er absoluut geen contact mogelijk. Hij heeft natuurlijk medicijnen, maar het is mogelijk dat hij die op zo'n moment niet heeft ingenomen zoals hij had moeten doen."

"Wordt er niet op hem gepast?"

"Oppassen en oppassen, het hangt ervan af wat u daaronder verstaat. Ivar Hansen functioneert over het algemeen heel goed", zei ze. "Wij hebben niet de capaciteit om iedereen continu in de gaten te houden. Zo is het nu eenmaal."

"Ik heb gehoord dat hij weg was in de nacht dat Ida Henriksen verdween", zei Cato Isaksen.

"Ja", zei de psychologe, "maar zijn moeder zegt dat hij bij haar heeft geslapen."

"Dat weet ik", zei Cato Isaksen, "maar het zit mij niet lekker. En jullie weten ook niet of hij ervandoor was op de dag dat Therese Geber werd vermoord."

"Nee, het spijt ons, maar wij zijn, net als de hele gezondheidszorg, erg onderbezet." De psychologe leunde achterover in haar stoel. "Ik weet dat jullie een moordzaak onderzoeken."

"Twee moordzaken", zei Cato Isaksen snel.

"Ja, twee, maar... zijn eigen zus?"

"Ja", zei Cato Isaksen. "Moordenaars zijn nu eenmaal niet voorspelbaar", zei hij droog."Sven Wangberg is toch bij zijn behandeling betrokken?"

"Ja", antwoordde de psychologe.

Cato Isaksen zuchtte.

"Is er iets?" vroeg de psychologe.

"Nee", antwoordde de rechercheur snel,"het zijn mijn hersenen maar. De zuster van het eerste slachtoffer is patiënt bij dezelfde psychiater", zei hij zacht.

"Ja?"

"Het heeft waarschijnlijk niets met de zaak te maken, maar u weet..." Hij glimlachte even. "Alle aanknopingspunten zijn voor ons belangrijk."

De psychologe knikte ernstig. "Dus jullie denken echt dat Ivar Hansen hier iets mee te maken heeft?"

"Nee", Cato Isaksen schudde snel het hoofd. "De dag dat Stine Marlen Kvarme verdween ... Is het mogelijk dat hij toen een paar uur is weggeweest zonder dat jullie het hebben gemerkt?"

De psychologe knikte snel. "Ja", zei ze. "Ik schaam me bijna om het te zeggen, u moet wel de indruk krijgen dat het hier een grote chaos is. En dat is eigenlijk niet zo", vulde ze aan. "Maar helaas kunnen we niet uitsluiten dat hij ook die dag een tijdje is weggeweest."

-A^ongo en Morten zaten in het restaurant van Ikea plannen te maken. Dit was hun vaste ontmoetingsplaats geworden. Het stationsgebied van Asker was niet langer veilig. Carlos had het idee dat hij werd geschaduwd.

Om hen heen was het een drukte van jewelste van gezinnen met kinderen, oude dames en echtparen van middelbare leeftijd die voor negenendertig kronen en vijftig ore hier een warme maaltijd nuttigden. Gehaktballen met aardappelpuree en cranberry's, koude zalm of een salade. Het felle licht deed pijn aan hun ogen. Ze hadden het opgegeven om Gard mee te krijgen. Tone Berger eiste hem helemaal op. "Ik geloof verdomme dat hij verliefd is", gaapte Morten verveeld. "Hij is een verdomde schijtluis."

"Het is maar goed dat we van hem af zijn. Zijn vader zit tenslotte bij de politie. En dat is nou niet echt een voordeel."

Mongo voelde zich moe en niet helemaal fit. Zijn hoofd voelde aan als een ballon. Hij dronk de koffie die hij had gekocht. De spanning die hij had gevoeld toen hij hiermee begon, was aan het verdwijnen.

Morten bladerde achteloos door de Ikea-catalogus. Carlos De Silva dook bij de ingang op. Zijn blik dwaalde onzeker door de ruimte. Hij was duidelijk nerveus en voelde zich niet op zijn gemak. Hij plofte aan tafel bij hen neer en keek hen beurtelings ernstig aan.

"We moeten ons gedeisd houden", zei hij beslist. "Ik voel dat er iets gaat gebeuren."

De jongens bogen zich nieuwsgierig naar hem toe.

"Waarom?" vroeg Mongo.

Carlos De Silva schudde zijn hoofd. "De zaak loopt uit de hand", zei hij. "Jullie gaan mee naar de flat en nemen mee wat daar ligt, en dan nemen we een pauze."

"Hoe lang dan?" Mongo leunde over de tafel naar voren.

"Afwachten", zei Carlos en haalde zijn hand door zijn zwarte haar.

De jongens knikten. Carlos De Silva leunde achterover. "Ik moet eerst wat eten", zei hij terwijl hij opstond.

Een man liep langs met zijn veel te jonge vriendin. De man had een arm om de schouders van de jonge vrouw geslagen. Zij lachte luid om iets wat hij zei. De twee vonden een tafeltje met goed uitzicht op Carlos De Silva en de beide tieners. De man liep weg en ging achter Carlos De Silva in de rij staan. De vrouw aan de tafel pakte een lippenstift en streek de rode kleur over haar lippen. Toen stopte ze de stift terug in haar make-uptasje en glimlachte naar een klein kindje dat langsliep met een lichtgroene Ikea-beer onder zijn arm.

s i gne thiis kon de druk niet langer verdragen. D e oude dame had geprobeerd het beeld van het kleine meisjeslichaam te verdringen. Dat was haar ook gelukt, lange tijd. Maar nadat het programma op tv werd uitgezonden, was alles veranderd. Ze kreeg hoofdpijn en pijn in haar buik. Ze voelde zich ziek en misselijk, ze probeerde de beelden weg te drukken, maar ze drongen zich steeds opnieuw op.

Haar zoon had het programma ook gezien. Ze hadden er aan de keukentafel over zitten praten. Het flatgebouw waar het kleine meisje had gewoond, lag vlak achter de bomen die ze vanuit haar keukenraam kon zien.

Plotseling was alles een warm verdriet geworden dat in haar hoofd op knappen stond. Ze had huilend haar gezicht in haar handen verborgen en alles aan haar zoon verteld.

Eerst had hij haar niet geloofd. Ze zaten in haar keuken alsof er niets was gebeurd en dronken koffie uit de keramische kopjes die ze zelf had gemaakt. Hij staarde naar zijn moeder. Ze was vijfenzeventig jaar, had recht afgeknipt, grijs haar. Ze droeg een van haar zelfgemaakte jurken, met blauwe en lila bandjes versierd. Aan haar vinger droeg ze een grote tinnen ring in de vorm van een blad. Ze was een verdienstelijk kunsthandwerkster. Ze kwam oorspronkelijk uit Bergen, maar woonde al meer dan veertig jaar in Asker, samen met haar echtgenoot, die twee jaar geleden was overleden.

Ze was actief en maakte een jeugdige indruk. Ze woonde in een oud, rood huis en had een werkplaats in de kelder. Alleen een paar bomen en een klein lapje grond scheidden haar van de flatgebouwen.

Haar zoon geloofde haar niet. Probeerde te glimlachen. Maar ze stond op, ruimde de kopjes van tafel en zette ze in de gootsteen. Toen trok ze rustig haar jas aan en vroeg hem om mee te komen naar de garage.

Hij liep achter haar aan met een enorme angst in zijn lichaam. Was ze gek geworden? Was ze bezig om kinds te worden?

Signe Thiis deed de garagedeur open. Ze draaide zich even om en keek haar zoon aan. Ze was trots op hem. Hij was knap en goed terechtgekomen. Hij was advocaat, net als zijn vader, en was net vijfenveertig geworden. De tijd ging snel. Naar haar gevoel was het nog maar kort geleden dat hij met zijn hond en zijn broers over de velden had gerend.

Ze had tranen in haar ogen, maar voelde ook een enorme opluchting. Ze had het kind nooit mogen verstoppen. Natuurlijk hadden ze haar geloofd als ze had verteld hoe het was gebeurd, dat het een ongeluk was. Maar ze was in paniek geraakt. Kon niet helder denken.

Het meisje was het weggetje op komen rennen. Signe Thiis geloofde dat ze haar eigenlijk niet had gezien. De herfstzon was fel en stond laag. Ze had in gedachten verzonken achter het stuur gezeten. Juist toen ze zich vooroverboog en in het handschoenenvakje naar haar zonnebril zocht, voelde ze een klap tegen de auto. Het was zo snel gegaan. Ze begreep niet wat er gebeurde. Na de klap was ze onmiddellijk gestopt. Ze bleef zitten en voelde haar hart in haar keel kloppen. Misschien had ze een kat overreden. Ze kon niet helder denken. Fantasie en werkelijkheid kwamen in haar hoofd in een hoge toon bij elkaar. Ze zette de auto in zijn achteruit en reed terug. Ze moest kunnen zien wat er onder haar auto lag. Later begreep ze dat ze dat niet had moeten doen.

Het kind lag in een bloedplas. Haar witte haren uitgespreid over het macadamweggetje. Haar ene arm lag op een rare manier gedraaid. In haar hand hield ze een paar natte bladeren. Een van haar schoenen lag nog onder de auto.

Signe Thiis greep naar haar voorhoofd. Haar zoon liep vlak achter haar. Ze herinnerde zich niet precies wat er daarna was gebeurd. Alleen dat ze het kind had opgetild, naar de garage had gedragen en in de kist voor het strooizand had gelegd. Op de bodem lag nog een restje grind en zand van de vorige winter. Ze was naar de keuken gelopen, had een hangslot gehaald en de kist afgesloten. Toen had ze een spade van de muur in de garage gepakt en de bovenste grindlaag van het weggetje geschept. De grijsblauwe steentjes waren donker van het bloed.

Later had ze drie slaappillen ingenomen en was ze naar bed gegaan. Ze sliep de beelden die in haar hoofd ronddwaalden weg. Sliep tot ze

niet meer kon slapen. De slaap had de herinneringen doof, blind en kleurloos gemaakt. Ten slotte waren ze opgelost en verdwenen.

Haar zoon keek op van de geopende kist. Hij keek naar zijn moeder. Zijn ogen waren donker van pijn. Hij huilde.

"Ik heb het verdrongen", zei ze rustig, terwijl ze haar handen in de grote zakken van haar jurk stopte. Ze haalde haar schouders op. "Ik heb ook gedacht dat het een kinderlokker was... of... ik wilde dat geloven."

Zijn gezicht loste langzaam op. Luide snikken kwamen over zijn lippen. "Loop naar de duivel", riep hij en rende van haar weg. Ze keek naar zijn koude rug. Zijn duisternis bleef achter. Hij rende de trappen op, het huis in.

"Ik dacht..." Signe Thiis zuchtte en liep de garage uit. "Ja, ja", zei ze, terwijl ze op de ondergesneeuwde bank ging zitten. Hulpeloos legde ze haar handen in haar schoot. "Ik dacht..." zei ze tegen zichzelf, "dat het misschien iemand anders was ... die het had gedaan."

Ze keek naar de kale bomen. Daarachter kon ze de flatgebouwen onderscheiden. Als het voorjaar werd en de bladeren groeiden, verborgen ze alles. Ze verheugde zich daarop. Ze kende de namen van alle bomen. Eik en iep en zilverberk. En een paar verwilderde appelbomen.

P a pa! Eens, honderd jaar geleden, heb je me gezegd dat ik je altijd kon bellen." Gards donkere stem stroomde door de mobiele telefoon.

"Ja, natuurlijk", zei Cato Isaksen ongerust. "Is er iets?"

"Waar ben je?"

"Ik ben onderweg naar Asker", zei hij snel. "Op weg naar Vidar Edland. Het lijkt erop dat de Stine Marlen-zaak is opgelost. We kregen een telefoontje van een advocaat. Zijn moeder schijnt haar te hebben overreden en..."

Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. Hij hoorde dat zijn zoon vanuit een cel belde.

"Gard?"

"Ja."

"Wat is er?"

"Kun je naar me toe komen?"

"Nu?"

"Ja, nu."

Cato Isaksen zuchtte onhoorbaar. Hij voelde het zweet onder zijn oksels en rond zijn hals tevoorschijn parelen. Gard had geen slechter moment kunnen kiezen.

"Wat is er?" vroeg hij.

"Het komt zeker niet uit", zei Gard hard. "Jouw afspraak is vast verschrikkelijk belangrijk."

De pijn in de stem van zijn zoon maakte hem doodsbang. Grijze beelden schoten als bliksemschichten door zijn hoofd. Gard op straat in Oslo, gekleed in vieze, oude vodden.'s Nachts op het centraal station van Oslo, in het gezelschap van gelijkgestemde, mislukte, ongelukkige mensen. En aan het eind de dood. Gard liggend op de vloer van een openbaar toilet. Dood door overdosis. Het schrille lamplicht. Hij zag zijn eigen blik in het achteruitkijkspiegeltje.

"Ik bel alleen maar om te zeggen dat ik vanaf volgende week waarschijnlijk niet meer naar school ga. Het is finito", vervolgde hij. "Ik bente vaak afwezig geweest. En ik heb ook mijn taken niet ingeleverd, watik wel had moeten doen. Niets lukt me."

Cato Isaksen zuchtte. "Wil je dat ik met de rector ga praten?"

"Nee, dat doe je verdomme niet", zei Gard hard. "Daarom bel ik niet."Hij barstte in huilen uit.

"Gard?"

"Ik ben doodziek van de schoolpsycholoog en de decaan en alles bij elkaar. Ik ben het zat dat mama de hele tijd huilt, en dat jij teleurgesteld bent. En dat jullie ruzie met elkaar maken en met mij. Ik kan er niet meer tegen. Ik ben het allemaal spuugzat, begrijp je?"

"Ja", zei Cato Isaksen ernstig.

"En ik ben die verdomde urinetesten spuugzat", ging hij verder. "Ik doe het verdomme niet meer. Of jullie vertrouwen mij, of anders laatmaar zitten. Vanmorgen zei Vetle dat hij wilde dat ik dood was."

"Zei Vetle dat?"

"Ja, verdomme, dat zei hij. En het ergste is dat ik hem geen ongelijkkan geven."

Cato Isaksen keek op zijn horloge en nam een beslissing. "Ik kom eraan, Gard", zei hij.

"Nu?" De jongen klonk verwonderd.

"Ja, nu", zei zijn vader. "Waar ben je?"

cjard stond met zijn schooltas in zijn hand tegen een denk- beeldig steentje te schoppen. Cato Isaksen reed het plein voor het station van Asker op en stopte. Hij leunde over de passagiersstoel heen en deed de deur open.

Gard stapte snel in de auto. Hij nam een portie winterlucht mee naar binnen. Hij trok het portier met een klap dicht.

Cato Isaksen zette de auto in de eerste versnelling en reed de weg weer op. Een poosje reden ze zonder iets te zeggen. "Waar zullen we naartoe gaan?" vroeg hij.

"Ik weet het niet", zei Gard duister. "Ik had niet gedacht dat je zou kunnen komen."

Cato Isaksen draaide zich om en keek zijn zoon aan. De woorden zetten zich als zwavelzuur in hem vast. Gard staarde voor zich uit. Zijn ogen waren vochtig. "Natuurlijk kom ik als ik dat zeg", zei Cato Isaksen.

"Vroeger deed je dat niet", zei Gard hard. "Niet voordat je ontdekte dat ik drugs gebruikte."

Cato Isaksen zuchtte. "Nee", zei hij,"daar heb je misschien gelijk in. Ik ben een sukkel."

"Ja, dat klopt", zei de jongen hard. Hij zat zenuwachtig met zijn schooltas te prutsen die op zijn schoot lag.

Cato Isaksen reed via de rotonde de snelweg op. Hij had tegen Vidar Edland gezegd dat er iets ernstigs tussen was gekomen. Roger Hoibakk en Asle Tengs waren op weg naar hem toe.

"We gaan naar Sandvika", zei hij. "Daar kunnen we iets eten."

"Oké", zei Gard en draaide zich in het donker naar hem toe. "Maar daar gaat iedereen naar toe. Om naar de film te gaan en zo, bedoel ik", zei hij. "Ik heb geen zin om bekenden tegen te komen."

"We gaan er toch naartoe", zei zijn vader.

Ze parkeerden in de parkeergarage van Sandvika Storsenter. Ze belandden uiteindelijk bij Egon, een gezellig Italiaans restaurant vlak bij de nieuwe bioscoop. Cato Isaksen vroeg om het tafeltje dat het verst in de hoek stond en de kelner pakte twee menukaarten en wees hun de weg. "Alstublieft", zei hij.

Gard bestelde spaghetti en cola. Cato Isaksen nam genoegen met een kop koffie.

"Ik kan een baan krijgen bij Seven Eleven", zei Gard ijverig, "dat is geen probleem. Of bij de Rimi-supermarkt."

Zijn vader keek hem ernstig aan.

"Ik stop met school", zei hij.

Cato Isaksen leunde bezorgd achterover op zijn stoel. Hij vroeg zich af hoe het op dit moment in Borgen zou gaan.

"Ik gebruik geen drugs meer", zei Gard opeens.

Zijn vader keek hem ernstig aan. "Ik hoop dat je de waarheid zegt", zei hij. "En je vrienden?"

"Daar heb ik schijt aan. Maar ik klik niet, dat kun je vergeten", zei hij hard. "Hasj is bovendien niet gevaarlijk", voegde hij eraan toe. "Het is vooral de rest die het hem doet."

"De rest?" Cato Isaksen keek hem geërgerd aan.

"Ik ben voor jou en voor mama gestopt."

"Voor ons, jezusmina, Gard! Hasj is het gevaarlijkste van alles", zei Cato Isaksen zacht. "Daar begint het allemaal mee."

Gard schudde heftig zijn hoofd en leunde achterover op zijn stoel. "Hasj is niet gevaarlijk", herhaalde hij, terwijl hij nerveus met zijn knie op en neer wipte. "Het is niet eens verslavend. Het is minder gevaarlijk dan alcohol."

"Hoe bedoel je dat?"

"Als je het niet te vaak rookt", zei Gard.

"Je wordt afhankelijk van hasj. Het brengt schade toe aan je lichaam en het verandert je persoonlijkheid. Waarom denk je dat het is ondergebracht bij narcotica, op hetzelfde lijstje als heroïne? Pro beer mij niets over drugs te ler en. Ik heb al te veel rotzooi gezien." Cato Isaksen was woedend.

Gard snoof. "Dat bepalen de minister-president en dat christelijke clubje van hem. Geen mensen die er verstand van hebben."

"Je vaart onder valse vlag, Gard", zei zijn vader ernstig. "Hier heb je in feite geen verstand van. Je bent gehersenspoeld. Alle drugsgebruikers beginnen met hasj."

Gard snoof nog een keer. "Jij bent verschrikkelijk ouderwets", zei hij snel. "Drugsgebruikers spuiten. Dat heb ik verdomme nog nooit gedaan."

Cato Isaksen voelde zijn woede toenemen. Zat dat kleine, verwende klote jongetje hem hier de les te lezen.

"Het is niet strafbaar om hasj voor eigen gebruik in bezit te hebben", zei Gard.

"Gezeik", zei Cato Isaksen afgebeten. "Ik kan je morgen laten oppakken, als dat is wat je wilt."

Zijn zoon glimlachte aarzelend. Nu was hij de baas. Nu bepaalde hij.

Plotseling werd het zijn vader duidelijk wat hier gebeurde. Hij wilde een eind maken aan dit destructieve gesprek. Hij leunde over de tafel naar voren.

"Nu moet je eens goed luisteren! Met die oude hippieargumenten hoef je bij mij niet aan te komen. Drugs worden gemaakt zodat een stelletje klootzakken daar geld mee kan verdienen. Ze verpakken het in roze en lichtgele pillen. In kauwgom en in drop. In de regel begint het met hasj. De feiten leren dat je door hasj negatief wordt beïnvloed. De verruimende eigenschappen waar jij over kletst, zijn tijdsvervorming, geestverwarring en concentratieproblemen. En ik zal je een ding beloven ..." Cato Isaksen sloeg zachtjes met zijn vuist op tafel. "Ik zal je nooit opgeven. Ik zal je vervolgen en opsluiten. Ik zal je nog een keer in elkaar slaan, wat je maar wilt", zei hij woedend. "Net zo lang tot je het begrijpt."

Gard keek zijn vader aan. Hij knikte. Er vormde zich een lachje rond zijn mond. "Maar ik ga niet langer naar school", zei hij.

Het eten en de koffie werden op de tafel gezet. Gard stortte zich op de spaghetti. Cato Isaksen nam een paar slokken van zijn koffie. "Met wie ga je op het moment om?"

Gard kauwde zijn mond leeg en nam een slok cola."Tone", zei hij,"ik ga met haar. Ze helpt me, ze zegt dat je net zo goed een baan kunt zoeken als je het niet redt op school."

"Dus dat zegt ze."

"Ja", zei Gard. "Ze zegt dat het het belangrijkste is dat je in jezelf gelooft. Dat je niet doet wat alle anderen willen dat je doet."