***

zijn handen waren overal op haar lichaam. Hij drukte haar zo hard tegen zich aan dat het zeer deed. Tanja lachte.

"Doe een beetje voorzichtig", zei ze.

"Ik heb zo naar je verlangd." Marius Berner kuste haar afwisselend op haar voorhoofd en op haar mond. Zijn lippen waren koud, maar zijn mond was warm.

Het was donker in de verlaten fabriek. De oude machines waren bedekt met een dikke laag stof en viezigheid. De contouren deden denken aan grote ijzeren figuren met armen die alle kanten op wezen. Bruine papieren zakken met cementpoeder stonden opgestapeld tegen een muur. In de hoek lag een enorme stapel betonnen blokken. Daarnaast lagen een paar lege jute zakken.

Marius Berner pakte de oude zakken en legde ze op elkaar. "Zo", zei hij. "Het is een beetje vies, maar dit is ons bed." Hij lachte een kort lachje.

"Wat kan ons het schelen dat het vies is", glimlachte Tanja.

Ze gingen liggen. Ze lag op haar zij. Hij achter haar met zijn armen om haar heen. Ze voelde zijn adem in haar nek. Warm en sterk.

Plotseling dook een beeld op haar netvlies op. Haar moeder strekte een hand uit om haar over haar arm te aaien. Maar Tanja trok zich terug. "Arme mama", dacht ze verdrietig. "Ze houdt echt van mij."

"Niemand haaltje bij mij weg", fluisterde Marius. "Niemand."

Ze glimlachte in het donker. "Dat wil ik ook niet", zei ze.

Ze had geen idee wat hij bedoelde. Hij legde zijn handen hard om haar heen. Ze voelde dat zijn handen haar zo stevig vasthielden, zodat ze zich veilig kon voelen. Alsof zijn handen een teugel waren. Ze hield van dat gevoel.

-Een zwart met geel beeld van een man voor een raam. Was dat genoeg om actie te ondernemen? Zeker niet. Cato Isaksen twijfelde. De smeulende zekerheid bulderde door hem heen. Randi Johansen had de naam van de derde huurder gezegd. Hij kon niets bewijzen, maar zijn intuïtie brandde in hem.

Hij dacht even na voor hij in de auto sprong, de motor startte en het gaspedaal diep indrukte. Op weg naar Hagalokka liet hij de details door zijn hersenen stromen. Hij deed zijn best om zijn gedachten te ordenen. Eén plus één was niet twee. Blauw met geel werd niet groen. Wit met zwart werd niet grijs. Het werd rood.

Hij reed tot voor de ingang en stormde de auto uit. Kleine, driftige sneeuwvlokken dansten door de zwarte lucht. De lift stond beneden, hij sprong erin en drukte op de knop met nummer 4.

Het naambordje lichtte op. Hier wonen... en daaronder een rijtje namen. Hij rende de volgende twee trappen op. De deur vormde een triest beeld. Geen naambordje. Geen deurmat. Alleen een zwart kijkgaatje in beide richtingen.

Hij drukte op de bel. Die was kapot. Hij klopte en wachtte. Er gebeurde niets. Hij bonsde op de deur. Het gedreun weergalmde door het trappenhuis. Zijn hart ging als een razende tekeer. Hij moest een besluit nemen.

Cato Isaksen had tien minuten nodig om de deur te forceren. Terwijl hij daarmee bezig was, kwamen de geluiden van de overige flats naar hem toe. Kinderen die huilden achter gesloten deuren. Een hond die blafte. Stemmen uit een televisietoestel.

De deur ging met een klikje open. Het licht in het kleine halletje was aan. Hij glipte naar binnen en sloot de deur zachtjes achter zich. "Hallo", riep hij voorzichtig en hij keek even in de keuken, waar een klein lampje boven de gootsteen brandde. Er hing een merkwaardige geur in

de flat. Een mengsel van stof, oude etenswaren en nog iets anders. Hij zag dat de gootsteen vol glazen en smerige borden stond.

Hij liep de kamer in. De flat was leeg. Alleen een enkel lampje brandde boven de aftandse salontafel. Midden op de tafel lag een sleutel met een groene plastic sleutelhanger. Thereses naam lichtte pijnlijk op. Geschreven in een zelfbewust jongemeisjeshandschrift. therese.

Cato Isaksen bleef even staan om zich te vermannen voor hij de kamers door stormde. Hij wist niet waar hij naar zocht. In de kleinste slaapkamer waren de gordijnen dichtgetrokken. Hij rukte ze open. Ontelbare ramen van het lagergelegen flatgebouw lichtten naar hem op. Hij telde tot hij bij de drie donkere ramen van de flat van de meisjes kwam. De blinde ramen staarden intens terug.

Hij rende naar de badkamer. Op het planchet boven de wastafel lag een vies scheermes. Een fles contactlenzenvloeistof troonde er eenzaam naast. Hij vond een paar schoenen die netjes naast elkaar in de badkuip stonden. Hij bukte zich en tilde ze op. Iets in hem stond op het punt te scheuren. De angst sijpelde onder zijn armen en uit zijn handen naar buiten. Zijn handpalmen waren vochtig. Hij keek in de schoen. Maat drieënveertig.

Een waanzinnig kabaal suisde door zijn hoofd. Hij kon niet meer helder denken. Hij had het gevoel dat er iets stond te gebeuren. Juist op dit moment. Maar hij wist niet waar. Wanneer zou deze waanzin ophouden?

Hij draaide de schoenen om en bekeek het profiel van de zolen. Hij herkende het onmiddellijk. De golven en de ringen, als in de aarde van het Slottspark.

Een onverwachte beweging buiten bij het raam deed hen schrikken. "Lieve hemel." Berit Geber kreunde.

"Rustig maar", zei Sven Wangberg rustig. "Ik ben hier."

"Het kan een tak van de boom zijn geweest", zei Berit Geber bang, terwijl ze haar best deed om zich te beheersen. Ze ging op haar hurken achter de gebloemde bank zitten die midden in de donkere kamer stond. "Kom hier zitten", zei ze tegen Sven Wangberg, "dan gaat hij misschien weg."

De psychiater keek vlug uit het raam voor hij deed wat ze zei. Ze zaten een tijdje doodstil. Berit Geber keek hem aan en glimlachte met een vreemd, klein lachje. "Neem me deze druktemakerij niet kwalijk", zei ze, "maar het is alsof er iets niet klopt. Ik ben de hele tijd bang. Ik ben overal bang voor. Overal zie ik een verborgen gevaar. En ik moet de hele tijd denken. Aan wat er fout is gegaan, of ik daar schuld aan heb. Of ik misschien te streng ben geweest. Omdat ze mij zo hopeloos vinden, bedoel ik." Ze zuchtte. "Ik ben zo verschrikkelijk bang", zei ze.

Sven Wangberg keek haar aan. Het viel niet mee om zo te zitten, ineengedoken in deze vreemde houding. "Je hebt toch ook reden om bang te zijn, daar is geen twijfel over mogelijk", zei hij.

xorkel B ru ging moeizaam op de rand van het bed zitten.

Hanne Maries grote lichaam lag onbewegelijk. Het was een klein en triest kamertje, bijna een gevangenis. Als hij dat al zo voelde, hoe moest zij het dan voelen?

Het meest hopeloze van de situatie was dat hij niet zag hoe het probleem snel opgelost kon worden. Tenzij ze mee zou willen werken. Daar stond ze niet echt om bekend. Eigenlijk stond ze hem tegen. Hij kon niet zeggen dat hij haar mocht. Het had iets te maken met haar uitstraling. Iets met haar hele persoon.

Hanne Marie draaide zich langzaam naar hem toe en deed haar ogen even open. Ze keek hem angstig aan. Ze wist niet of hij haar zou willen helpen, of hij daarom was gekomen.

Hij begon te praten. Hij probeerde contact met haar te krijgen, maar ze draaide zich onmiddellijk weer om. Hij legde zijn hand op haar schouder. Zo bleef hij een tijdje zitten, zonder iets te zeggen.

Toen gooide hij het over een andere boeg. Hij wist dat hij haar kon bereiken. Hij wist waar ze door werd geplaagd. En hij wist dat zij dat ook wist. Hij besloot wat hij zou gaan doen en boog zich langzaam over haar heen.

Tanja Geber wist dat je verschillende persoonlijkheden kon hebben. Ze luisterde naar de stilte van de fabriek. Ze voelde zich half zichzelf en half een vreemde. Al het nieuwe dat was gegroeid, verwarde haar en maakte haar moe. "Ik heb bewust geprobeerd van mezelf weg te vluchten", dacht ze. "Ik moet daarmee stoppen."

Marius had zijn hand onder haar trui gestopt. Die zocht zijn weg naar haar kleine borst. Ze glimlachte in het donker. Haar mond was een open deur.

^joem me maar nul noppes", fluisterde hij in het donker te- gen haar nek. Hij was dicht tegen haar aan gekropen en vroeg haar te ontspannen. Hij merkte dat ze gespannen was, dat ze op het punt stond hem te doorzien."Laten we een tijdje zo blijven liggen", zei hij."Nergens aan denken, alleen maar zijn. En voel je helemaal veilig." Hij praatte in haar warme oor. "Ik heb het beste met je voor", zei hij.

Ze gaf geen antwoord. Probeerde zich om te draaien om te zien hoe hij eruitzag. Of hij een geintje maakte of het serieus meende."Nul Noppes, waarom zou ik je zo noemen?" Ze mocht opeens zijn stem niet meer. Die klonk vreemd. Hij straalde iets uit waar ze geen vat op kon krijgen. Iets wat haar bang maakte. Ze voelde het bonzen van haar hart in haar pols. Zijn stem was violet geworden, en ze begreep niet goed wat er gebeurde.

"We kunnen wel weer gaan zitten", zei ze en probeerde overeind te komen. Hij glimlachte tegen haar nek terwijl zijn handen haar vriendelijk naar beneden duwden. Hij vroeg haar stil te zijn. Ze kon niet schreeuwen, niet roepen.

Zijn woorden stroomden als koud water over haar heen. Nul Noppes. Het vervulde haar van angst. De tijd streek behoedzaam over haar lichaam. De lijn liep snel verder. De onrust vocht met het verstand. Nu moest ze ophouden. Ze wist toch dat hij niet gevaarlijk was.

"Ik moet echt opstaan", zei ze. "Het doet pijn om zo te liggen."

Toen glimlachte hij niet meer. Hij hield zijn armen stevig om haar heen en hield haar met geweld op haar plaats. "Je doet wat ik je zeg", siste hij, terwijl de muren boven haar hoofd groeiden en hun stemmen zich tot een enorm kabaal verzamelden.