***

Op het nieuws was een reportage dat de hemel de afgelopen negenendertig jaar acht kilometer was gedaald. Cato Isaksen zakte onderuit in zijn luie stoel. De rode kat lag op zijn schoot te spinnen. Hij zag ertegen op dat Bente terug zou komen van de ouderavond.

De nieuwslezer ging verder met zijn verhaal over het fenomeen. Britse onderzoekers die het klimaat op Antarctica onderzochten, waren tot de conclusie gekomen dat de hemel was gedaald.

Hij lag half te slapen terwijl hij de informatie over de hemel op zich in liet werken. Een andere gedachte verstoorde hem. Een gedachte die ergens diep in zijn hersenen vibreerde. Het was Ellen Grues stem die tegen hem sprak, maar ze zei iets anders dan hij wilde horen. Haar woorden gingen niet over hem en haar. Ze mompelde iets over handen die waren afgesneden en die over de grond lagen uitgestrooid. Blauwe handen, met afgesneden bloederige polsen. Ze moest opruimen en ze vroeg hem of hij haar wilde helpen de handen te verzamelen.

De nieuwslezer praatte onverdroten verder over het hemelonderzoek. "... het is de door mensen veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen, zoals kooldioxide, die tot deze ontwikkeling heeft geleid. Kooldioxide straalt de warmte die de moleculen van de zon ontvangen bijzonder effectief weer uit. Het project dat het krimpen van de atmosfeer bijhoudt, is in 1958 van start gegaan."

Het televisiebeeld verdween en de hemel begon. Hij droomde. Hij zag de donkergrijze hemel naar beneden vallen en landen op de daken van de hoge flatgebouwen. De hemel vertelde over de hemel. En in de duizend ramen zag hij honderden handen naar hem wenken. "Kom hier", zeiden ze,"kom hier." Hij was al halfbevroren voor het hem opviel. De hemel had een zwarte rand van de zon.

Toen rinkelde de telefoon. Het geluid deed denken aan de staande klok in de kamer van de familie Geber. Het was de tijd met zwarte schoenen aan zijn voeten. Hij rinkelde en rinkelde en rinkelde. Cato Isaksen schrok wakker, stak zijn hand uit en pakte de hoorn.

Het was Hamza, die stotterend en verontschuldigend hulp vroeg om op Georg te passen. "Er is iets met Sigrid gebeurd", zei hij nerveus. "Ze wordt nu opgenomen, voor controle."

Cato Isaksen kwam overeind en deed zijn best om wakker te worden. "Opgenomen, waar?" vroeg hij.

"Er is iets fout gegaan met haar zwangerschap", ging Hamza verder, "en ik moet bij haar blijven. We gaan naar het Rijkshospitaal."

"Kan ik met haar praten?"

"Nee, ze is hier niet", zei Hamza gejaagd. "Ze is al in het ziekenhuis. Ik ga er nu ook heen en neem Georg mee. Kun je hem daar ophalen?"

"Welk ziekenhuis dan?"

"Het Rijkshospitaal zei ik toch." Hamza was opgewonden. "Dat is de enige plaats met zo'n goede neonatologische afdeling."

"Oké", zei Cato Isaksen zuchtend, "ik kom eraan."

Hij hoorde de buitendeur opengaan en Bente binnenkomen. "Hallo", riep hij. Ze gaf geen antwoord.

"Het spijt me", zei hij en keek alsof het hem daadwerkelijk speet. "Ik kon gewoon niet eerder weg."

Ze keek hem met een treurige blik aan.

"Wat is er?" vroeg hij.

Ze schudde het hoofd, had geen zin in ruzie. Ze liep naar de keuken en ging moeizaam aan de keukentafel zitten. "Het was niet bepaald opbeurend", begon ze."Hij is heel veel afwezig geweest en heeft bijna geen opgaven ingeleverd. Hij is bezig zijn plaats op school te verspelen."

"Nee toch?"

"Toch wel", zei ze rustig. "Ik heb geen idee waar hij is."

"Was hij niet op de bijeenkomst?"

Ze schudde triest het hoofd.

Cato Isaksen zuchtte diep. "Het ergste is dat ik Georg moet ophalen. Sigrid is opgenomen. Er is iets gebeurd."

Bente keek hem mistroostig aan. "O, nee", zei ze. "Ik kan niet meer." Ze begon te huilen. "Ik heb hem de laatste tijd zo vaak gehad. Hamza heeft hem net opgehaald."

"Verdomme", zei Cato Isaksen en sloeg met zijn vuist op tafel. "Ik beloof je, Bente, dat ik dit weer goed zal maken."

"Goedmaken? Hoe dan?"

"Ik beloof het je, lieverd", zei hij terwijl hij naar haar toe liep, haar omhelsde en op het hoofd kuste.

In de auto op weg naar de stad nam hij het definitieve besluit om op vakantie te gaan, wat Ingeborg Myklebust ook zei. Hij beschouwde het bijna als een zaak van leven en dood. Ze moesten een paar vrije dagen samen hebben. Hij moest ook met Gard praten. Hem onder vier ogen spreken en uitzoeken waar hij mee bezig was. De gedachte aan Sigrid nam de overhand. Hij hoopte dat alles goed zou gaan, met haar en het kind. Hij herinnerde zich hun verbondenheid uit de beginperiode. De veiligheid die ze hem bood. Vluchtig probeerde hij zich voor te stellen hoe ze zich op dit moment zou voelen.

De hele situatie was hopeloos. Sigrids beide ouders waren dood en ze had geen broers of zusters die haar konden helpen. Hamza was vast en zeker oké, maar Cato moest toegeven dat hij niet precies wist hoe allochtonen zich opstelden tegenover kinderen. Waren ze niet extra streng? Hij ontmoette zijn eigen blik in het achteruitkijkspiegeltje. Het zou bijna beter zijn als Georg de hele tijd bij hen zou wonen. Maar hij wist dat Bente dat niet aan zou kunnen. Het was niet haar kind. Bovendien zou Sigrid het er nooit mee eens zijn. Ze was een goede moeder, daar twijfelde hij niet aan. Hij was het probleem. Hij stelde hen allemaal op de een of andere manier teleur.

Hij parkeerde de auto vlak bij de ingang, naast het hoge hekwerk voor de vrouwenkliniek van het Rijkshospitaal. Door een kleine, ijzeren poort liep hij naar binnen. Het hek knarste toen het achter hem dichtsloeg. Hij keek omhoog naar het oude stenen gebouw en trok zijn jas dichter om zich heen. Het was een akelige situatie.

Hij liep de brede stenen trap op. Binnen kwam hij in een glazen hok met een klein luikje, hier bellen stond op een papiertje dat boven een witte bel was vastgeplakt.

Hij belde en wachtte. Hij belde nog een keer. Uiteindelijk kwam een gehaaste verpleegkundige door de deur naar buiten. Ze droeg lichtblauwe kousen en lompe, witte schoenen.

"Sigrid Velde", zei hij en legde de situatie uit. Ze keek nieuwsgierig naar hem. "Bent u de vader?"

Hij schudde zijn hoofd. "Maar mijn zoon is hier, samen met Sigrids nieuwe man. Ik kom alleen de jongen halen."

"Momentje", zei de drukke verpleegkundige en verdween weer uit het glazen hok door dezelfde deur als waar ze door gekomen was.

Op de doodstille afdeling hing een aangename sfeer. De lampen aan het plafond straalden een zachtgeel licht uit. Er hingen zware gordijnen voor de hoge ramen. Buiten kleefde de duisternis tegen de ruiten. Hij hoorde een baby huilen, toen gelach, daarna weer stilte. De vage ether- lucht maakte hem onrustig.

Twee ernstige doktoren kwamen binnen. De ene had een map in zijn handen. Ze keken niet naar hem, praatten druk met zijn tweeën, drukten op het knopje van de lift en verdwenen omhoog in het gebouw.

Cato Isaksen wachtte.

Plotseling werd de deur opengerukt en Hamza kwam met Georg aan zijn hand naar buiten. Het jongetje zag er moe uit. Hij had zijn duim in zijn mond. Op zijn joggingbroek zat een grote vlek bij zijn knie. In zijn hand hield hij een Matchbox-autootje.

"Papa", dreinde hij.

"Hallo", zei Cato terwijl hij op zijn hurken ging zitten.

Hamza bleef glimlachend naar hen staan kijken. Cato Isaksen tilde de jongen op, die zwaar om zijn nek hing. "Hoe gaat het?" vroeg hij.

"Heel goed", zei Hamza en glimlachte nog eens. "Ze zijn hier heel goed."

Hij was verder niet erg spraakzaam. Het viel Cato op dat de gestreepte trui die hij droeg versleten was aan de mouwen en dat hij een buikje begon te krijgen. "Komt de baby nu al?"

"Nee", zei Hamza snel,"ze hebben het kunnen stoppen. Maar ze moet heel rustig blijven en stilliggen. We hopen dat ze hier kan blijven. Thuis is er te veel drukte, met Georg en zo, bedoel ik."

Cato Isaksen verliet het ziekenhuis met Georg op zijn arm. Hij was een beetje geïrriteerd. "Drukte met Georg en zo", had Hamza gezegd. Hij hoopte dat ze begrepen dat hij niet tot in de eeuwigheid op zijn zoon kon passen. Hij was met een belangrijke zaak bezig.

Het jongetje was moe en wreef in zijn ogen. "Mama komt gauw weer thuis", zei hij.

"Ja", zei Cato Isaksen en concentreerde zich op het openen van het kleine hek om zo snel mogelijk bij de auto te komen.

"Mama heeft een domme baby in haar buik", zei Georg. Hij had zijn hoofd van zijn vaders schouders getild.

"Ja", zei Cato Isaksen.

Opeens zag zijn zoon de sterren aan de hemel. "Dat is een grote", zeihij wijzend, "en die ook."

"Ja", zei Cato Isaksen.

"Is dat een ruimteschip, papa?"

Cato Isaksen glimlachte even. "Nee, dat denk ik niet, Georg", zei hij enbedacht dat het een merkwaardig fenomeen was dat de sterren aan dehemel eigenlijk dood waren. Dat ze al lang geleden waren gestorven.

"Jawel", zei zijn zoon, "dat is een ruimteschip."

Zijn vader lachte. "Dan is het er een", zei hij terwijl hij in zijn zak naarde autosleutels zocht. Hij voelde de scherpe herfstlucht op zijn gezicht.Hij dacht aan de aanraking van Ellen Grues vingers. Ze had kleine, wittevingers met korte, goedverzorgde nagels. Haar ogen waren donker.

Hij wist dat hij leed aan een persoonlijkheidsstoornis. maar

hij was niet gek. Hij had haar uit de weg geruimd, dat was alles. De begrippen moesten niet door elkaar worden gehaald. Het was hem gelukt om zijn destructieve wezen om te vormen tot iets positiefs. Niet enkel voor zichzelf. Eigenlijk helemaal niet voor zichzelf, maar voor anderen. Het was een vorm van opruimen. Hij koos ervoor om het zo te omschrijven. Sommige mensen hadden nooit geboren moeten worden. Hij beschouwde hun lichamen als chemische verbindingen. Hersenac- tiviteit was de drijfkracht voor een bewust leven. Empathie, liefde en haat. Daardoor werd de wereld geleid. Lichamen waren eigenlijk van ondergeschikt belang. Ze bestonden uit water en cellen, vlees en bloed. Maar wat dan nog? Eigenlijk was een mens een erbarmelijk wezen. Als het erop aankwam onbruikbaar.

Een kleine herinnering vibreerde achter zijn voorhoofd ... Maar hij zou zich er nooit onder laten krijgen. Dat was niet mogelijk. Je kunt mensen niet beoordelen op wat ze zijn, maar op wat ze doen. Hij kende alle wetten van de psychopathie. Alle mensen hadden duistere krachten in zich. Hij wist dat hijzelf extreem egocentrisch was. Hij was ook competitief en agressief. En natuurlijk hield hij ervan om te vernederen. Maar hij had ervoor gekozen om dat te zien als een kracht die hij wilde gebruiken. Maar hij moest het niet te ver doorvoeren. Hij zag het als een project. Hij wilde kijken of er niet een soort verlichting uit voort zou kunnen komen.

Hij wist dat hij een psychopaat was. Maar hij was een psychopaat met zelfinzicht. Daarom klopte het beeld niet, want als er iets was waaraan het psychopaten ontbrak, dan was dat juist zelfinzicht.

Hij dook in de tekst die hij aan het bewerken was. Hij werkte in lange, intense periodes, maar voelde voortdurend een onbekende vermoeidheid die hem overmande.

Dat was misschien niet zo gek. Hij had ook andere taken waaraan hij zich moest wijden. Het werd hem soms te veel. Hij leunde achterover in zijn stoel en bekeek de kamer waarin hij zat. Hij vroeg zich af hoe hij dat wat er was gebeurd, kon gebruiken als iets positiefs voor zichzelf. De beelden lichtten duidelijk en helder in zijn hoofd op. Ze verscheurden zijn denkbeelden en joegen een zwarte onrust door zijn lichaam. De dood was de hele tijd bij hem.

Hij probeerde niet te veel kranten te lezen. De moord was al dagenlang het hoofditem in Dagbladet en VG. Hij had ze goed voor de gek gehouden met zijn verwarrende reeks van handelingen. Niets klopte. De plaats van de moord, de auto op een andere plek, het lijk in het water.

Toch was hij na verloop van tijd tot de conclusie gekomen dat het misschien niet zo handig was geweest. Want omdat hij het ingewikkeld had gemaakt, zou de politie nog meer mensen inzetten voor het onderzoek. Misschien had hij de auto toch ergens in de stad achter moeten laten. Misschien had hij ze alleen maar meer geprikkeld door het extra ingewikkeld te maken. Ze waren niet dom. Ze konden twee en twee bij elkaar optellen. De rechercheurs konden juist door hun verwarring op maximale scherpte worden gebracht.

Hij glimlachte even voor zich uit. Ze zouden hem nooit vinden. Hij pakte het opengeslagen boek dat voor hem op tafel lag en begon te lezen. De visuele taal van de hersenen is bijzonder gecompliceerd bij processen waarbij wordt afgestemd, vergeleken, geanalyseerd en blijk gegeven van aanleg tot grote creatieve synthese. De cellen functioneren op een logische manier, te vergelijken met letters die worden gecombineerd tot zenuwwoorden, die op hun beurt tot perceptibele zinnen worden gevormd.

Ieder mens is een specialist op het gebied van waarnemen, en de meer gecompliceerde mensen functioneren duidelijk met behulp van kunstmatige innerlijke programma's. Alle individuen willen leven in de onmiddellijke nabijheid van hun ego. Het ik bepaalt het hele bestaan.

Hij wist niet of hij in paniek was geraakt, maar de uren na de moord waren diep in zijn onderbewustzijn verdwenen. Toch lukte het hem niet de innerlijke film van haar doodstrijd kwijt te raken. Haar gezicht, mond en ogen. De afgrond van pijn en angst.

Hij moest zich dwingen de details opnieuw te beleven. Het was een teken van gezondheid dat de gedachten in zijn hoofd bleven malen. Toch lag er een lege duisternis over de gebeurtenissen.

Hij dacht aan de oude dame. In zijn nachtelijke dromen kwam ze hem tegemoet waggelen als een grote, zwarte zeug. Haar manier van lopen, voorzichtig, in de maat en waggelend. Ze was de aartsdreiging in eigen persoon. Ze had hem kunnen dwingen de handeling af te breken. Zij was de nachtmerrie.

Hij was eerder ook eens bijna ontdekt. Weliswaar niet bij een moord, maar in een situatie waarin hij de banden van een auto doorsneed. Hij wilde uiting geven aan zijn afschuw voor de manier waarop de eigenaar van de auto zijn vrouw behandelde.

Zijn gedachten waren een kleurrijke carrousel. Steeds weer opnieuw. Hij wist niet zeker of het wel zo handig was geweest om haar in de haven te dumpen. Ze werd erg snel gevonden. Maar hij dacht dat de sporen op het lijk op die manier werden weggewassen. Hij dacht aan zijn vingerafdrukken op haar hals. Misschien een paar haren verstopt tussen de draden van haar trui. Zijn speeksel. En de aarde op haar kleren. Hij had haar misschien uit moeten kleden, maar dat stond hem tegen.

Hij voelde de honger aan zijn maag knagen, maar besloot dat hij nog minstens een bladzijde moest schrijven. Het nemen van eenvoudige beslissingen, of hij hachee of pizza zou eten, was moeilijk geworden. Hij kon wel een uur zitten piekeren voor hij een beslissing nam. En als hij voor het ene koos, twijfelde hij vaak of hij toch niet beter voor het andere had kunnen kiezen. Die verraderlijke besluiteloosheid droeg ertoe bij dat zijn rusteloosheid steeds erger werd. Hij wist niet meer wanneer hij voor het laatst had gegeten. Het was ook niet erg belangrijk.