***

H et oog was een belangrijk instrument. De omgeving was vijandig. Het oog was een zwerver en een klikspaan. De zetel van het intellect. Hij vertrouwde op zijn instinct en zijn intuïtie. Hij vertrouwde op wat zijn oog hem vertelde.

De honderd ramen in het lagergelegen flatgebouw schenen hem indringend in het gezicht. De avond was koud en helder. De hemel was zwart en met sterren aan elkaar genaaid. Door het raam hoorde hij het gebrom van auto's. Het lawaai verstoorde het beeld. Dat gold ook voor de bewegingen van rode en gele autolampen die als glinsterende parels over de snelweg voorbijgleden.

Zijn ogen focusten op het beeld van twee ramen. Een groot woonkamerraam en een klein slaapkamerraam. Hij concentreerde zich op het grote woonkamerraam. Hij keek naar de jonge vrouwen die heen en weer liepen, gingen zitten en weer opstonden. Het kleine groepje was zichtbaar in beroering. Hij stond roerloos in het donker en leunde met zijn voorhoofd tegen het koude glas.

Vlak na de moord had hij het gevoel dat er een troebel vlies voor zijn ogen zat, als een soort mist. Hij voelde zich duizelig. Het maakte hem bang.

Toen hij in haar auto van Kunstnernes Hus wegreed, was het hem desondanks gelukt bij zijn positieven te blijven en uit te broeden hoe hij het verder zou doen. Het had hem veel inspanning gekost om terug te rijden en het lichaam op te halen. Het liefst was hij weggevlucht. Ver weg gereden. Maar hij had zich weten te beheersen.

Hij was tot de conclusie gekomen dat hij iets onverwachts moest doen. Een patroon moest volgen dat eigenlijk geen patroon was. Alleen zo zou hij ervoor kunnen zorgen dat ze hem niet vonden. Want hij wilde niet gevonden worden. Dat wist hij heel zeker.

Op die ene plek had hij haar vermoord. Dus moest hij zich op een andere plek van haar ontdoen en de auto op weer een andere plek achterlaten. Op die manier zou er niets van kloppen. Zou er geen logisch verloop zijn dat ze konden volgen. Hij was niet zo stom dat hij eenvoudige oplossingen achterliet die ze als een knoop konden ontrafelen.

Het was niet zijn plan geweest om haar in het water te gooien. Dat was gewoon zo gelopen. Eerst had hij met een gevoel van paniek rondgereden. Na verloop van tijd, toen hij er zeker van was dat de andere meisjes naar het station waren gegaan, was hij teruggereden om het lichaam op te halen. Dat was niet moeilijk geweest. Het was laat en er waren maar weinig mensen op straat. Hij had haar uit de zandhopen met het dekkleed opgegraven. Ze was zwaar.

Met het lichaam op de achterbank had hij opnieuw rondgereden. Hij had haar bedekt met een vuilniszak die hij achter in de auto vond. Hij reed een uur lang rond en kwam toen voorbij Aker Brygge. Hij was langs het nieuwe gebouw van de verzekeringsmaatschappij Storebrand gereden. De weg liep daar tot aan het water. Hij parkeerde de auto en maakte een rondje om de omgeving te verkennen. Hij zag niemand. Hij liep terug naar de auto, tilde haar eruit en gooide haar in het water. De plons maakte cirkels in zijn zenuwstelsel. Hij dwong zichzelf een poosje te blijven luisteren. Er gebeurde niets.

Toen reed hij terug de rotonde over en draaide de snelweg op. Reed naar het station van Asker, waar hij de oude Opel parkeerde. Hij nam een taxi terug naar de stad om zijn eigen auto op te halen, die nog steeds in de Wergelandsvei stond. Hij stapte bij het sas -hotel uit de taxi. Deed alsof hij daar logeerde. Liep de receptie in, maar draaide onmiddellijk om toen de taxi uit het zicht verdween en liep toen het kleine stukje naar Kunstnernes Hus, waar zijn auto stond.

Hij reed terug naar Asker en parkeerde zijn eigen auto naast de Opel van Therese. Daarna reed hij in de Opel naar het Semsvann. Hij liep terug naar het centrum van Asker, haalde zijn auto op, reed naar de flatgebouwen en parkeerde zijn auto in de parkeergarage. Alsof er niets was gebeurd.

Na afloop was hij volledig uitgeput. Hij voelde zich als een worstelaar die op de grond was gelegd. Hij was ijskoud en liet het bad vollopen met warm water. Hij had zijn knie opengehaald aan een tak. Therese Geber had hem in zijn hand gebeten. Dat zag hij nu pas.

Terwijl hij zich uitkleedde, schudde hij Nul Noppes van zich af. Hij had genoeg van Nul Noppes. Hij was bang voor hem. Nu moest hij terug naar zichzelf.

Hij stond voor het raam en wist niet goed wat hij voelde. Hij kon zich alleen nog herinneren dat hij een paar keer een gevoel van almacht had gehad. Hij had het goddelijke getemd. De wereld gedurende een korte periode aan zijn eigen chronologie onderworpen. Het woord 'parese' maalde door zijn hoofd. Hij voelde zich werkelijk verlamd. Het kleine, bruine gevoel dat hij als kind zo vaak had gehad, was teruggekomen.

Hij wist natuurlijk dat er een reactie zou komen. Dat was alleen maar gezond. De reactie was niet alleen psychisch, maar ook fysiek. Zijn schouders en de spieren in zijn bovenarmen deden pijn. Hij was werkelijk een worstelaar die op de grond was gelegd. Toch had hij de wedstrijd gewonnen.

Hij hield zijn gezicht tegen het koele raam. Zijn voorhoofd rustte tegen het glas. Het glas rook naar glas.

Hij stond in het donker te kijken naar het raam van de flat waar Tanja en Ida woonden. Therese was weg. Hij hoopte dat Tanja niet weer bij haar ouders zou gaan wonen. Dat zou hem aan het hart gaan.