***

Cato Isaksen reed terug naar het politiebureau. Hij kreeg een telefoontje van Roger Hoibakk, die hem vroeg een paar mensen van de technische recherche naar het Semsvann in Asker te sturen.

"De auto werd daar gisteravond al gevonden", zei Roger, "door de vader van het slachtoffer. De auto stond op slot en de sleutel was weg. En je moet een paar mensen sturen naa r de Wergelandsvei, naar Kunst nernes Hus. Daar waren Therese Geber en haar vriendinnen woensdagavond. Daar is ze voor het laatst in leven gezien. Ze is even naar de auto gelopen om een tijdschrift of zo op te halen. De auto stond voor de deur geparkeerd", zei hij ernstig. "Aan de overkant van de straat, langs het Slottspark."

"Wacht even." Cato Isaksen wreef over zijn voorhoofd. De koorts klopte in zijn slapen. "Wat een chaos. Het lijk werd in de haven gevonden en de auto in Asker. Hoe is die daar dan gekomen? Zei je niet dat ze bij Kunstnernes Hus voor het laatst was gezien?"

"Ze liep omstreeks negen uur woensdagavond naar de auto, een paar minuten over negen om precies te zijn. Ze was in gezelschap van haar tweelingzus en een paar vriendinnen. Ze waren naar de Herfstten- toonstelling geweest, en daarna zaten ze in het café nog een glas wijn te drinken. Haar familie zegt niets van de gebeurtenissen te begrijpen. Therese Geber ging even naar de auto om iets op te halen. Daarna heeft niemand haar meer gezien."

"Goed, dit wordt duidelijk geen eenvoudige zaak", zei Cato Isaksen gelaten. "Heeft ze haar moordenaar dan bij de auto ontmoet, bedoel je dat?"

"Ik weet het niet", zei Roger Haibakk. "Maar het zou fijn zijn als je hiernaartoe kunt komen. Haar vader en vrienden zijn op weg naar huis."

Cato Isaksen beloofde zo snel mogelijk te komen. Hij verbrak de verbinding en belde onmiddellijk Ellen Grue met het verzoek een paar rechercheurs naar het Semsvann en de Wergelandsvei te sturen. Zelf

stuurde hij twee tactische rechercheurs naar het Semsvann en nam daarna Asle Tengs met zich mee en reed rechtstreeks naar Kunstnernes Hus.

Hij belde Roger Hoibakk opnieuw en vroeg of hij met haar tweelingzus kon spreken. Tanja Geber kwam aan de lijn. Cato Isaksen stelde zich voor en vroeg of ze hem een nauwkeurige beschrijving kon geven van de plek waar de auto had gestaan. Hij hoorde aan haar stem dat ze moeite had om zich te concentreren, maar hij legde haar uit dat het van groot belang was dat ze onmiddellijk met het onderzoek begonnen.

Tanja Geber probeerde uit te leggen waar de auto had gestaan. Cato Isaksen bedankte haar en zei dat hij zo gauw mogelijk naar hen toe zou komen.

De technische recherche begon onmiddellijk het gebied af te zetten. Cato Isaksen slenterde een eindje het Slottspark in. Ook hier werd gegraven; ze waren bezig iets aan te leggen. Een graafmachine had een kuil gegraven die met ijzergaas was omheind. Twee grote zandhopen en een kleinere troonden als kleine heuvels tussen de enorme boomstammen. Een smerig dekkleed lag opgevouwen naast de kleine zandhoop.

De hevige regenbui van de afgelopen nacht had het gras, dat nog steeds groen was, vochtig en glad gemaakt. De kleverige herfstbladeren die aan de grond plakten, waren dieporanje en geel.

Hij keek op zijn horloge. Nu haalde Bente Georg op. Hij had een slecht geweten. Maar tegelijkertijd voelde hij opluchting. Hoewel hij wist wat het voor Bente betekende om de jongen te moeten ophalen, gaf het hem een gevoel van rust.

Hij stond in gedachten verzonken toen een slonzig type op hem af kwam strompelen. Als een spookverschijning kwam hij ergens achter de zandhopen vandaan. Alsof hij zo uit een van de bomen was gestapt, in dunne kleren, vies en erg mager. "Heb je tien kronen voor een kop koffie voor me?" vroeg de man, die ergens in de dertig was, met een hese stem. Cato Isaksen keek naar de verslaafde. Hij verstoorde zijn gedachtegang. De man vroeg nog een keer om geld. "Ik ga dood van de honger", zei hij. Cato Isaksen keek hem aan."Heb je hier woensdagavond om een uur of negen ook iets bijzonders gezien?" vroeg hij. De man keek hem even angstig aan en zei toen dat hij van niets wist. Hij draaide zich om en liep hinkend weg.

Cato Isaksen trok zijn jas dichter om zich heen en staarde de bruine, smalle rug na die in de richting van het slot verdween. Die wrakkige verslaafden provoceerden hem. Hij kon niet echt medelijden met hen

hebben. Ze hadden het immers aan zichzelf te wijten dat het zover met ze was gekomen.

Hij liep terug naar het trottoir, belde opnieuw naar Roger Hoibakk en zei dat hij eerst naar het politiebureau terugreed om de eerste rapporten met elkaar te vergelijken en Ingeborg Myklebust op de hoogte te brengen. Daarna zou hij naar het huis van de ouders van het slachtoffer gaan. "Gaat het een beetje?" vroeg hij.

"Wat een vraag", antwoordde Roger Hoibakk nors.