***

E llen Grue luisterde naar hem zonder hem te onderbreken. Hij struikelde over zijn woorden. Woede en verdriet lagen vlak onder het oppervlak. Zijn woorden waren met angst doordrenkt. Zijn zinnen weken geen duimbreed. Zijn ogen we rden tijdens het praten roodom rand. "We weten verdomme niet wat we moeten doen", zei hij en keek haar aan.

"Jullie moeten meteen alles op alles zetten en niet afwachten", zei Ellen Grue resoluut. Ze stond op en deed de deur helemaal dicht. Op hetzelfde moment werd er op de deur geklopt. Het was een jonge aspirant die een aantal papieren kwam afgeven. Ze pakte ze aan, bedankte hem en deed de deur nog een keer zorgvuldig dicht.

"Jullie moeten beginnen met urinetesten", zei ze. "Probeer het eerst goedschiks, maar als dat niet lukt, dan maar kwaadschiks."

"Heb je veel ervaring met tieners?" Cato Isaksen ging rechtop zitten en strekte zijn benen.

"Ja", zei ze, "dat heb ik. Ik ben de oudste van vijf. Ik heb vier jongere broers. De jongste is twintig. Je kunt er gif op innemen dat ik weet hoe je met tieners moet omgaan."

"Heeft een van hen...?"

"Ja, nummer drie", zei ze fel. "Hij zit vast. Hij is een klootzak. Ik heb hem opgegeven. Hij eindigt in de goot. Voor mij heeft hij afgedaan. Hij mag mij en de anderen niet in de vernieling helpen. De andere drie en ik steunen elkaar. We zijn goede vrienden. Ik ben tante van twee kinderen", zei ze terwijl ze naar het raam liep. Ze ging er met haar rug naartoe staan en sloeg haar armen over elkaar. Haar schouders zakten een beetje naar beneden. "Maak niet dezelfde fout als mijn ouders", zei ze zachtjes. "Ze geloofden hem. Dat werd hun dood. Ze wilden dat hij anders was. Wilden dat zo graag. Hij manipuleerde en gebruikte hen tien jaar lang, totdat ze van verdriet en vermoeidheid doodgingen."

"Ik begrijp dat je verbitterd bent", zei Cato Isaksen. "Ik ben mislukt, ik ook", zei hij. "Bente en ik, wij ... ergens moeten we iets fout hebben gedaan."

"Dat is niet waar", zei ze. "Mijn ouders hebben ons allemaal dezelfde opvoeding gegeven. Hij is de enige die uit de boot is gevallen."

"Maar wij hebben een aantal dingen fout gedaan. Met name ik", zuchtte Cato Isaksen.

"Kinderen kunnen daar wel tegen", zei Ellen Grue. "Geen enkele ouder is perfect. Ik geloof niet dat het er iets mee te maken heeft."

"Maar je weet niet alles."

"Nee?"

"Ik heb hem geslagen, hem aan de eettafel vastgebonden."

"Toen je erachter kwam?"

Hij knikte.

"Sla hem weer", zei Ellen Grue beslist. "Doe het. Sla hem net zolang tot hij begrijpt dat je van hem houdt. Volg hem. Verbied hem om nog langer met zijn oude vrienden om te gaan. Als je om hem geeft, dan doe je dat. Je weet wat Pascal heeft gezegd?"

Hij schudde even zijn hoofd. Hij wist niet eens wie Pascal was.

"Als je niet te veel van iemand houdt, houd je niet genoeg van hem", zei ze.

Hij zuchtte. "Je vertelt het toch niet verder?"

"Je kunt ervan op aan dat ik dat niet doe. Ik zal je helpen", zei ze, "als je dat wilt. Maar we kunnen niet doorgaan", vervolgde ze. "Met dat andere."

"Waarom niet?"

"Het is fout. Nu je mij nodig hebt, is het fout."

"Maar ik heb je eigenlijk niet nodig", zei Cato Isaksen, terwijl hij zich diep gekwetst voelde.

"Toch wel", zei ze. "Dat heb je juist wel."

"En dat kun je niet?"

"Nee", zei ze vastbesloten. "Dat wil ik niet. Het druist tegen mijn moraal in." Ze glimlachte even. "Jij moet je concentreren op je gezin. En je hebt nog een verschrikkelijke moordenaar te vangen. Dat is meer dan genoeg, denk je ook niet?"