***

Inspecteur Cato Isaksen van de afdeling Moordzaken van het politiedistrict Oslo was even van zijn stuk gebracht door een zonneplek die over de papieren voor hem danste. Hij was twee archiefmappen uit de grote stapel dossiers op zijn bureau aan het opruimen. Hij voelde een opkomende verkoudheid, die zich ijverig een weg door zijn hoofd naar binnen baande. Met zijn ogen volgde hij de zonneplek. Die danste eerst nog een paar keer snel op en neer, voor hij over de muur omhooggleed en verdween.

Hij leunde achterover in zijn stoel en zag opeens zijn verwrongen en uiteenvloeiende gelaat in de roestvrijstalen lamp voor zich. Het roestvrij staal werkte als een lachspiegel. Cato Isaksen bleef naar zichzelf zitten staren. Hij zag een vermoeide vijfenveertigjarige man, met een dunne, blonde haardos. Aan de ene kant gleed zijn gezicht grotesk naar beneden en eindigde daar in een dunne huidkleurige streep.

Hij wierp een blik op de klok. Het was vrijdagochtend vijf voor tien. De kalender aan de muur gaf 18 september aan.

Hij vermande zich en stond op. De vergadering begon om tien uur.

Aan de binnenkant van de beroete ramen van het politiebureau Gronland had de najaarszon al voor een drukkende en bedompte warmte gezorgd. Er hing een soort moedeloosheid in de lucht. De stapels dossiers werden alleen maar hoger. Twee moorden in de afgelopen dagen. Een steekpartij. Een schooljongen had een klasgenoot vermoord. En een gefrustreerde echtgenoot die zijn huis in de fik had gestoken.

Er zou wel nooit een eind komen aan al die misdaden. Natuurlijk zou er nooit een eind aan komen. De wereld werd niet beter. In ieder geval niet als het om wreedheid en slechtheid ging.

Cato Isaksen begroette zijn chef, hoofdinspecteur Ingeborg Mykle- bust. Ze was eenenvijftig jaar oud en bijna een meter tachtig lang. Als

het erop aankwam een prachtig mens, met rossig haar dat bij de haarwortels begon te grijzen. In de regel was ze gekleed in een rok of een jurk. Cato Isaksen stond op ietwat gespannen voet met haar. Het was een tijdje beter gegaan, maar nu was hun verhouding weer verslechterd. Hij wist niet precies hoe dat kwam. Hij besloot dat het iets met hun chemie te maken moest hebben. Maar hij moest bekennen dat haar natuurlijk overwicht hem provoceerde. Hij trok een stoel bij en ging luid niesend zitten. "Sorry", zei hij, terwijl hij in zijn zak naar een zakdoek zocht.

De rechercheurs kwamen een voor een de kamer van de hoofdinspecteur binnendruppelen. Als eerste Preben Ulriksen, een enigszins verwaande jonge kwast, die nog bij zijn ouders in Stabekk woonde. Hij schoof wat met een stoel en knikte stoer naar Cato. Toen, in volgorde van binnenkomst: brigadier Roger Heibakk, Cato Isaksens naaste medewerker, Asle Tengs, een joviale grijsharige rechercheur met een schat aan ervaring, en ten slotte Thorsen en Billington. De laatste twee werkten haast altijd samen en vormden een soort team binnen het team.

Ingeborg Myklebust had de rechercheurs voor een spoedvergadering om tien uur bijeengeroepen. Ze leek moe en een beetje ontmoedigd, hoewel ze uiterst tevreden was geweest dat ze de moordbrand in Sagene al hadden opgelost.

"Maar", zei ze, terwijl ze gestrest in de papieren voor zich keek, "jullie hebben waarschijnlijk al gehoord dat we helaas al weer een nieuwe zaak met hoge prioriteit hebben." Ze lachte kort: "Ik had eigenlijk op een paar rustige dagen gehoopt. Die hadden we allemaal wel kunnen gebruiken."

"Het is niet anders." De hoofdinspecteur haalde haar handen door het rossige haar en vervolgde haar verhaal: "Vanochtend om een uur of negen is bij Aker Brygge een jonge vrouw in het water gevonden."

Cato staarde mismoedig voor zich uit. Het wattengevoel in zijn hoofd werd sterker en dempte de geluiden om hem heen. "Wel", zei Asle Tengs, "dan gaan we maar weer aan de slag."

Roger Hoibakk boog licht naar voren en trok zijn kam uit zijn broekzak. Ingeborg Myklebust keek vluchtig op het papier voor zich. "Moord", zei ze. "De vrouw had plekken op haar hals en aan haar hoofd. Ellen Grue heeft gebeld. Aan een kant was blijkbaar bijna al haar hoofdhaar uitgetrokken."

"Gadver!" Preben Ulriksen maakte een grimas. "Walgelijk."

Roger Hoibakk haalde snel de kam door zijn haar.

Ingeborg Myklebust keek hen een voor een aan. Cato Isaksen schreef iets op het papier dat voor hem lag.

Agente Randi Johansen, die pas was getrouwd en nu de naam van haar man gebruikte, kwam haastig de kamer binnen. Haar bruine krullen dansten om haar hoofd."Het spijt me", zei ze met een snelle glimlach naar Roger. "Vandaag is het mijn beurt om te laat te zijn", zei ze zacht en gaf hem een tikje op zijn schouder.

Ingeborg Myklebust maakte een geïrriteerde beweging met haar hand. "Ga zitten", zei ze.

Randi Johansen pakte een stoel en ging snel zitten.

De hoofdinspecteur wendde zich ernstig tot Cato Isaksen. "Ik wil dat jij deze zaak op je neemt", zei ze.

Cato Isaksen sloot even zijn ogen en voelde hoe de verkoudheid zich stevig nestelde. Zijn keel begon pijn te doen.

"Dank je wel", zei hij sarcastisch.

Roger Hoibakk gaapte luidruchtig.

"Ik heb de kranten al aan de lijn gehad", ging Ingeborg Myklebust verder, "maar we hebben haar identiteit nog niet bekendgemaakt. We proberen haar ouders te pakken te krijgen. Ze had een rijbewijs in haar zak."

"Kwam ze uit Oslo?" vroeg Randi en nam een appel uit de aardewerken schaal die midden op de ovale eiken tafel stond.

"Uit Asker." Ingeborg Myklebust bladerde in haar papieren. "Ik heb net deze fax gekregen", zei ze."Haar rijbewijs zat in een zak met een paar briefjes van honderd kronen. Het slachtoffer heet Therese Geber en ze woonde aan de Fredboesvei 57 in Asker."

Ingeborg Myklebust keek naar Cato Isaksen, die zelf in een rijtjeshuis in Frydendal in Asker woonde. "Ken je haar?" vroeg ze.

Hij schudde het hoofd. "Nee", zei hij. "Ik heb nog nooit van haar gehoord. Asker is groot", voegde hij eraan toe. "Maar ik weet wel waar de Fredboesvei is. Dat zijn die hoge flatgebouwen vlak naast de snelweg. De wijk heet Hagalokka."

"Ik zou het niet weten", zei Ingeborg Myklebust met de nadruk op 'ik'. Ze trok haar witte blouse recht. "Ik ben aan die kant van de stad niet bekend", voegde ze eraan toe. "Jullie moeten maar naar Aker Brygge rijden en daar contact opnemen met de technische dienst. Het slachtoffer is naar het gerechtelijk laboratorium gebracht. Het onderzoeksteam is al ter plekke. De winkeliers zijn woedend dat het hele gebied is afgesloten."

"Is Aker Brygge helemaal afgesloten?" Roger Hoibakk grijnsde en viste de zwarte kam weer uit zijn broekzak.

"Laat in godsnaam die kam met rust, Roger", zei Ingeborg Myklebust en voegde eraan toe dat ze Aker Brygge natuurlijk niet helemaal hadden afgesloten, maar wel een groot deel ervan.

Cato Isaksen moest weer niesen en Randi keek met medelijden naar zijn waterige ogen. "Jij bent in ieder geval niet fit", zei ze.

"Nee", gaf Cato toe, "daar kun je gif op innemen."

"Maar je kunt nu niet naar huis", concludeerde Ingeborg Myklebust streng.

"Het was niet eens bij me opgekomen." Cato Isaksen keek geërgerd haar kant uit en stond op. Logisch dat ze de bijnaam Margaret Thatcher heeft gekregen, dacht hij.

"Ik neem Roger en Randi met me mee", zei hij kortaf.

"Ik ga ook mee", zei Preben Ulriksen en stond op.

"Dat is niet nodig", zei Cato Isaksen snel. "Maak jij de rapporten die ik je vanochtend heb gegeven maar af", zei hij en instrueerde daarna Asle Tengs, Thorsen en Billington. Toen liep hij snel de kamer uit. Preben Ulriksen keek hem nijdig na.

Terwijl ze door de gang naar de lift van de parkeergarages liepen, niesde hij nog twee keer.

"Jezus, man", zei brigadier Roger Hoibakk grijnzend. "Dat is toch niet normaal meer."

Cato Isaksen snoot stevig zijn neus. "Dit is verdomme geen gewone verkoudheid", zei hij.

"Je bent toch niet allergisch?" Roger Hoibakk keek hem vragend aan terwijl hij naar Randi knipoogde." Jullie hebben toch net een kat gekregen?"

Cato Isaksen schudde het hoofd. "Het is de kat niet", zei hij.

Hij had gedacht dat hij, als zijn zoons over een week herfstvakantie hadden, vakantiedagen op kon nemen. De buren hadden hun huisje, dat ergens in Norefjell lag, te leen aangeboden. Bente had het aanbod al geaccepteerd. Ze was enthousiast. De vraag was alleen of hij vrij kon nemen. Hij had zo'n voorgevoel dat dit wel eens een moeilijke zaak zou kunnen worden.

Hij dacht aan hun gesprek van gisteravond, of ze de driejarige Georg ook zouden meenemen. Bente had eerlijk gezegd dat ze dat liever niet wilde. Georg was het zoontje van Cato uit een kortstondige relatie met een andere vrouw. Hoewel Bente daar inmiddels vrij goed mee om kon gaan, bleef het een onderwerp van terugkerende discussies. Ze hadden een lange weg afgelegd. Het was een zware tijd voor Bente geweest, na

dat Cato haar en hun twee tienerzonen vier jaar geleden had verlaten voor de tien jaar jongere Sigrid Velde. Nu was het alweer twee jaar geleden dat hij naar zijn eerste gezin was terugverhuisd. Twee voor hem verwarrende jaren. Hij had gedroomd dat alles weer zou zijn zoals vroeger. En het was ook bijna weer zoals vroeger, maar iets was voor altijd kapotgegaan.

"Na u, mevrouw Johansen", zei Roger Heibakk terwijl hij het portier van de Opel Corsa voor Randi openhield. "Hoe gaat het trouwens met je huwelijk?" vroeg hij.

"Goed, dank je", zei ze snel en kroop achter in de auto.

Cato Isaksen niesde opnieuw.

"Vertel nu maar eens van die kat." Roger Hoibakk liet zich op de passagiersstoel vallen en keek zijn chef vragend aan. Cato Isaksen startte de motor en reed de parkeergarage uit. Op de achterbank glimlachte Randi terwijl ze haar leren jas dichter om zich heen trok.

Cato snoot zijn neus en schudde zijn hoofd. "Het is de kat niet, dat zei ik toch", zei hij.

"Heeft hij al een naam?" Roger Hoibakk trok een reep uit zijn zak en scheurde het papier ervan af.

"Ja", zei Cato Isaksen kortaf.

"Hoe dan?"

Cato Isaksen antwoordde niet. Hij concentreerde zich op het rijden. Maar Roger Hoibakk gaf niet op. Hij verfrommelde het papier en herhaalde zijn vraag. "Hoe heet hij dan?" vroeg hij, zijn chef zachtjes in de zij porrend.

Cato Isaksen keek hem even aan en glimlachte vaag. "Marmelade", zei hij na een korte pauze.

"Marmelade?" Roger Hoibakk stopte de reep marsepeinchocolade in zijn mond, leunde achterover in zijn stoel en schaterde het uit. "Marmelade", lachte hij,"prima naam."

Toen ze de parkeergarage bij Aker Brygge in reden, realiseerde Cato zich dat het dit weekend Georg-weekend was. "Shit", mompelde hij zacht voor zich uit.

"Wat is er?" Randi boog naar voren. "Nee, niets." Cato Isaksen stopte de auto. Hij hoopte dat de vrouw in het water geen roet in het eten zou gooien en hij op de afgesproken tijd zijn zoontje zou kunnen ophalen. Hij keek op zijn horloge. Over vijf uur, om een uur of vier, had hij afgesproken.

De helft van het grote bestrate plein was afgezet. Het verplichte roodwit gestreepte afzetlint hing allang op zijn plaats. Men was druk bezig eventuele sporen veilig te stellen. Cato Isaksen boog zich onder het lint door en liep naar de leden van de technische recherche. Roger en Randi deden hetzelfde.

Een grote, nieuwsgierige schare mensen had achter het plastic afzetlint post gevat. Agenten in uniform probeerden de mensen een stapje achteruit te laten doen. "Alstublieft", zeiden ze, "er valt niets te zien."

"Wat is er eigenlijk gebeurd?" vroeg een nieuwsgierige tiener.

"We kunnen nog niets zeggen", zei de jonge politieman, terwijl hij de mensen nogmaals vroeg door te lopen. Een vrouwelijke agent maakte een video-opname van de mensenmenigte. Sinds kort deden ze dat. Vooral bij aangestoken branden keerde de dader vaak naar de plaats van het misdrijf terug. Maar ook bij moordzaken kon het van belang zijn de toeschouwers in beeld te brengen.

De najaarszon spiegelde zich in de glazen puien van het gebouw. De terrasstoelen stonden voor de restaurants opgestapeld. Een meter of vijftien voorbij La Piazza zaten drie technische rechercheurs op hun hurken. Cato Isaksen liep naar hen toe. "Hebben jullie iets gevonden?" vroeg hij, een van hen toeknikkend.

De drie gingen staan. "Hallo", zeiden ze, terwijl ze een voor een de chef van het onderzoeksteam begroetten en daarna het hoofd schudden.

"Dat weten we niet", zei een van hen."Het lijk is daar in het kanaaltje aangetroffen. We hebben op de bonnefooi het stuk hier afgezet, omdat we hier op de grond bloedvlekken aantroffen, maar we weten natuurlijk niet of ze iets met de zaak te maken hebben. We proberen uiteraard alle mogelijke sporen veilig te stellen."

"Uiteraard", zei Cato Isaksen terwijl hij een kilte door zich heen voelde gaan. Hoewel het buiten nog warm aanvoelde, lag de herfst op de loer in de strepen zonlicht die over het asfalt gleden. Hij haalde vermoeid zijn hand over zijn gelaat. In een hoekje lag een hoopje natte as, alsof iemand een krant of een ander stuk papier had verbrand.

Ellen Grue van de technische recherche liep naar hem toe. Het was een kleine, donkere vrouw met een mooi onopgemaakt gezicht. "Hallo", zei ze. Haar stem had als altijd een zweem van vinnigheid in zich. Cato Isaksen vond haar ongenaakbaar. In het begin had hij geprobeerd

vriendelijk te zijn en probeerde hij wel eens een gesprek aan te knopen als ze elkaar tegenkwamen. Het afgelopen jaar had hij, als ze samen aan het werk waren, alleen nog het hoogst noodzakelijke gezegd.

"Haal even een paar plastic sokken", riep ze naar een van de andere technische rechercheurs.

"Hebben jullie iets gevonden?" Cato Isaksen keek op haar neer. "Tot zover nog niets", zei Ellen Grue. "We laten het bloed onderzoeken en kammen het hele gebied uit." Plotseling bracht ze haar hand omhoog en legde die op zijn voorhoofd."Voel je je wel goed?" vroeg ze.

Hij schudde snel het hoofd. "Nee", zei hij kortaf.

"Je bent een beetje warm", zei ze.

Hij glimlachte even. "Ja", zei hij.

Ze nam hem even ernstig op en glimlachte toen. "Stakker", zei ze.

Cato Isaksen keek haar verrast aan. Hij voelde de korte aanraking van haar hand nog op zijn voorhoofd.

Een agent in uniform kwam naar hen toe en gaf hem een paar blauwe plastic sokken. Cato Isaksen zei afwezig dankjewel, boog zich voorover en trok ze over zijn schoenen. Toen knikte hij kort naar Ellen Grue en liep naar Randi en Roger, die met twee andere technische rechercheurs op de kade stonden. Vier lege vlaggenstokken wezen als scherpe speren naar de hemel. De groene boogbrug die over het kunstmatige kanaaltje lag, deed hem aan Venetië denken. Links van de brug lagen twee jachten aangemeerd. Aan boord van de boten bevonden zich nog meer rechercheurs.

Cato Isaksen wendde zich tot Roger en Randi. "We weten natuurlijk niet of ze precies op deze plek in het water werd gegooid", zei hij.

Roger Haibakk schudde het hoofd. De lange, donkere vrijgezel keek ernstig. "Ze kan natuurlijk hiernaartoe zijn gebracht. Zal ik iemand vragen om de aangrenzende buurten te checken?"

"Ja", zei Cato Isaksen, "doe dat."

Roger Heibakk liep een eindje verder en pakte zijn mobiele telefoon.

"Rijden jullie meteen maar naar Asker", zei Cato Isaksen, Randi aankijkend. Hij probeerde tevergeefs een hoestbui te stoppen. "Brengen jullie de naaste familie op de hoogte", zei hij hoestend. "Aangezien ze nog maar negentien was, ga ik er in eerste instantie van uit dat dat haar ouders zijn", voegde hij eraan toe en keerde zich om.

"Oké", zei Randi en ze knikte naar Roger, die klaar was met zijn telefoongesprek.

Ze vroegen of hij ook zou komen.

"Ja", zei Cato Isaksen, "zo gauw ik weg kan."

De zeelucht dreef het plein over, terwijl de zon, die dieporanje was, hem verblindde.

"Het heeft vanochtend om een uur of vijf hard geregend", zei iemand van de technische recherche. "Dat heeft waarschijnlijk veel weggespoeld."

"Ja, dat zal ons niet echt helpen", zei Cato Isaksen opstaand. Bij restaurant Beach Club een eindje verderop was een aantal politiemensen bezig om de mensen die er werkten een getuigenverklaring af te nemen.

"Ik ga eerst terug naar het bureau", zei hij tegen de mensen van de technische recherche, die weer op hun hurken gingen zitten en hun werk voortzetten. "Ik zal de binnenkomende informatie maar eens op een rij zetten", mompelde hij tegen zichzelf terwijl hij langzaam over het grote plein terugliep. Hij dacht aan Ellen Grues lichte aanraking. Hij keek haar kant uit. Ze zat op haar hurken met een collega naast zich. Cato Isaksen glimlachte even en liep verder.

Net toen hij zich onder de afzetting door boog, ging zijn mobiele telefoon. Een journalist van nrk belde hem voor een interview. Hij zag dat een van zijn plastic sokken scheurde. "Ik weet niet wat ik zou moeten zeggen", zei hij. "Voorlopig weet ik niets meer dan u."

Een van de technische rechercheurs riep hem. Hij draaide zich naar hem om en beëindigde het gesprek met de verslaggever. Toen ging zijn mobiele telefoon opnieuw.