EPILOOG

In het daglicht zag de plek er heel anders uit. Het landschap was nog groen, met hier en daar gele herfstvlekken.

Vlak bij de bunker was een klein meertje. Heftige, korte windvlagen vormden golven op het water.

De technische recherche was bezig met het onderzoek. Cato Isaksen en Roger Høibakk wandelen een eindje van de plaats delict weg.

Cato Isaksen keek naar zijn collega en stak zijn handen in zijn zakken. Hij dacht aan de kleine, maar fatale missers in het onderzoek van de Moen-zaak. Roger had het belang van het verhoor van mevrouw Adamsen aan de overkant niet ingezien. Hij had ook vergeten op te merken dat het hek van nummer 51 openstond op de avond dat Brenda Elise Moen werd vermoord. Dat maakte de hoofdinspecteur woedend. “Je hebt bepaalde dingen niet gerapporteerd”, zei hij bits. “Je hebt getuigen vergeten te verhoren.”

Roger Høibakk draaide zich om en bleef met zijn rug naar het water staan. “De aspirant had haar naam genoteerd” zei hij bitter. “Hij heeft het verknoeid.”

“Maar het was jouw verantwoordelijkheid.”

Roger Høibakk wist dat Cato Isaksen gelijk had. Als hij in het eerste rapport had vermeld dat het hek openstond, had het onderzoek vanaf het begin een wending kunnen nemen die tot een snellere oplossing had geleid. Brenda Elise Moen deed het hek altijd zorgvuldig dicht als ze wegging. Het open hek had veel kunnen vertellen. Het had kunnen vertellen van de ruzie, dat Brenda Elise Moen die avond boos het huis had verlaten. Na de moord op zijn moeder was Alf Boris Moen via een andere weg teruggelopen. Hij was langs het voetpaadje tussen de huizen aan de andere straat gegaan, verkleed in vrouwenkleren. Daarom was het hek open blijven staan.

“We hadden Kathrine misschien eerder kunnen vinden.” Cato Isaksen probeerde rustig te praten. Hij dacht aan het arme meisje en aan alles wat ze had meegemaakt. “De kleine details zijn belangrijk, die moeten we samenvoegen tot een totaalbeeld.”

Roger Høibakk liep langs zijn collega heen een stukje de helling op. Hij liep het bos in, maar bleef opeens staan en liep een paar meter terug. Hij voelde zich gekwetst door de beschuldigingen. Hij was verontwaardigd en boos. “Het zou ook kunnen”, riep hij armzwaaiend, “dat het meisje nu dood was geweest als ik dat in het rapport op had genomen. Moen had haar kunnen vermoorden zodra hij zich bedreigd voelde, heb je daar wel aan gedacht? Misschien is ze juist wel gered door mijn fout met het hek en de getuige. Omdat wij de zaak niet op konden lossen, kon hij doorgaan met zijn verkleedpartijen. Hij had haar nodig als publiek.”

Cato Isaksen haalde diep adem. Er zou iets in kunnen zitten. Wat had Kathrine ook alweer tegen de dominee gezegd? Dat kleine meisjes zich uitdagend mochten kleden, zodat anderen ze zouden zien.

Hij hoorde Roger Høibakk terugkomen. Hij bleef achter hem staan. “Toen ik gisteravond hier kwam”, zei hij zacht, “toen alles net voorbij was, zat de grendel voor de deur.”

Cato Isaksen stond onbewegelijk. Ken zuchtje wind speelde met zijn haar. “Moen heeft zelfmoord gepleegd”, zei hij beslist. “Er was niets meer aan te doen.”

“Maar hij moet helemaal tegen de deur aan gekropen zijn, want die kregen we niet open. Hij kan haar niet gelegen hebben toen jij hem verliet.”

Cato Isaksen keek naar de grond. Het gele gras was nat.

“Wat zegt Ellen?” Roger Høibakk stond dicht naast hem.

“Dat het zo is gebeurd.”

Beide collega’s bleven zwijgend naast elkaar staan. Verderop hoorden ze mensen van de technische recherche zachtjes met elkaar praten. Het was zondag, een vredige, rustige zondag. Cato Isaksen zag een vogel uit een boom opvliegen en laag over het water scheren. De vogel weerspiegelde in het wateroppervlak en het werden er twee. Vanuit de verte leek hij zwart. Misschien was hij in het echt ook zwart.