Op het moment dat Maiken Stenberg de deur van het ordeloze kamertje in het tuinhuisje opende, had Cato Isaksen het gevoel dat ze iets zouden vinden. Maiken droeg een spijkerbroek en een strak, mouwloos, roze T-shirt. Haar buik was bloot, volgens de laatste mode voor jonge meisjes. Cato Isaksen was dankbaar dat hij drie zonen had. Jonge meisjes kregen iets provocerends in dergelijke kleding.
“Wil je niet even naar binnen gaan om een jas aan te doen?” vroeg hij.
Ze schudde haast beledigd het hoofd.
De gammele bank in het vochtige kamertje lag vol oude dekens. Het tafeltje, dat maar drie poten had, was zo neergezet dat het bleef staan. Het steunde op een krat. De gordijnen, die ook hun beste tijd hadden gehad, waren gesloten. De overheersende geur van het kippenhok creëerde een bedorven atmosfeer in het gebouwtje. De stank had zich overal in vastgezet.
Terwijl de politiemensen rondkeken, hield Maiken Stenberg hen nauwlettend in de gaten. Ze was niet zo toeschietelijk als tijdens het vorige bezoek van Cato Isaksen. Ze leek boos en voelde zich duidelijk niet op haar gemak.
“Je mag best naar binnen gaan”, zei hij.
“Hebt u geen huiszoekingspapieren nodig?” vroeg ze opeens.
Cato Isaksen glimlachte. Ze had duidelijk te veel tv-gekeken. “Heb je er iets op tegen dat we rondkijken?” vroeg hij.
“Nee hoor”, zei Maiken Stenberg vlug. Ze vermande zich, maar er was toch iets veranderd.
Randi was bezig een oude ladekast van de wand te trekken. Plotseling viel er een bebloede lap op de vloer.
“Dat lijkt op een T-shirt”, zei ze ernstig terwijl ze een paar rubberhandschoenen en een plastic zak pakte.
Maiken Stenberg draaide zich snel om en rende de deur uit. Ze hoorden haar voetstappen op de oprit. Cato Isaksen liep haar achterna. Ze rende het erf over het huis in. Op dat moment kwam er een taxi aanrijden, Alexander stapte uit en gooide het portier achter zich dicht. Hij hief zijn hand op en wuifde even naar de taxichauffeur. Toen zag hij Cato Isaksen en gaf glimlachend blijk van herkenning.
Maiken Stenberg wilde niet met de rechercheurs praten. Ze had de deur op slot gedaan en deed niet open toen ze aanbelden.
Randi Johansen vond dat ze versterking moesten oproepen zodat het huisje grondiger kon worden doorzocht en Cato Isaksen was het met haar eens. Na een paar telefoontjes over en weer, gaf het politiedistrict Follo groen licht aan de politie van Oslo om de klus te klaren. Vijftig minuten later kwam Ellen Grue met een collega van de technische recherche aan.
Toen Maiken Stenbergs ouders van hun werk thuiskwamen, stond Cato Isaksen op het erf te kijken naar een paar wanordelijke kraaiennesten in een boom. Boven hem cirkelden twee zwarte vogels met stijve, gele poten en zware lijven. Hun krijsende geluid sneed het landschap in tweeën. Zijn ogen gleden over de kavels en de slootjes langs de weg. Aan de randen van de veldjes lagen hopen klei en aarde.
Maikens vader zette zijn attachékoffer op de trap en liep snel naar Cato Isaksen toe om te vragen wat er aan de hand was. Cato Isaksen vertelde van de vondst en vroeg in één adem door of het klopte dat hij degene was die de hopen zand langs de weg had gemaakt.
“Ja”, zei de vader bezorgd. “Ik draineer de veldjes. Hoezo?”
“We willen graag een nader onderzoek instellen op uw grondgebied.” Cato Isaksen keek hem ernstig aan.
“Ik begrijp niet wat u bedoelt. Is er iets gebeurd?”
“Dat weten we niet.”
“Maar Kathrine is toch voor het laatst bij de tunnel gezien.”
“Dat klopt. Maar toch.”
“Bedoelt u dat ze daarna weer teruggekomen kan zijn?”
Cato Isaksen schudde afwezig het hoofd. “Ik bedoel helemaal niets”, zei hij. “Maar we hebben hier een interessante vondst gedaan. En daar moeten we van uitgaan.”
Maiken, die zich nog steeds op haar kamer verborgen hield, gaf via haar vader door dat ze geen idee had van wie het T-shirt was. Haar vader was duidelijk niet te spreken over de vondst in zijn tuinhuisje. “Wat heeft dat te betekenen?” vroeg hij bezorgd.
“Dat weten we nog niet”, zei Cato Isaksen. “Er staat iets op het T shirt. Op de borst staat Magic. Kunt u Maiken vragen of dat haar iets zegt?”
De vader keek hem verontwaardigd aan. “Moeten we dat nu doen?” vroeg hij geïrriteerd. “Maiken is doodsbang.”
Maikens moeder nam het allemaal wat beheerster op, maar het was duidelijk dat zij zich ook zorgen maakte.
“Het T-shirt is in elk geval niet van ons. Ik heb het nog nooit gezien.” Ze streek haar dikke grijze haar uit het gezicht. Alexander scharrelde druk in het rond en grijnsde van oor tot oor. Zijn moeder probeerde geërgerd hem rustig te houden.
Cato Isaksen probeerde haar gerust te stellen. “We hebben op dit moment geen enkele aanwijzing voor wat dan ook”, zei hij. “We hebben een bebloed T-shirt gevonden, meer niet.”
De ouders keken elkaar bezorgd aan. De vader ging naar binnen om zijn dochter te vragen naar de tekst op het T-shirt. Even later kwam hij weer naar buiten. “Ze zegt dat het van Kenneth is”, zei hij somber. “Ze heeft geen idee hoe het achter de ladekast terecht is gekomen. Het zou niet in Maikens hoofd opkomen om te liegen”, zei hij hoogdravend.
“Dat geloof ik ook niet”, zei Cato Isaksen rustig.
“Kan Kathrine hier vermoord zijn?” dramde de vader door.
Cato Isaksen schudde zijn hoofd. Hij kon hem geen antwoord geven. Alexander rukte zich los van zijn moeder, babbelde, gooide zijn hoofd in de nek en lachte. Zijn moeder draaide zich boos naar hem toe. “Stil zijn, alsjeblieft”, zei ze luid.
“Wees zelf stil”, riep hij terug.
Toen ze klaar waren met het onderzoek in het tuinhuisje, reed Randi met Ellen Grue en de collega van de technische recherche terug naar de stad. Cato Isaksen reed een paar honderd meter verder naar het huis van Kenneths vriend, Lars Lofthus. Het bruine huis dat gebouwd was in de jaren zeventig lag deels verborgen achter hoge dennenbomen. De Ford Transit stond op de oprit geparkeerd. Lars Lofthus opende zelf de deur. De mollige, blonde jongen zag er bang uit. Hij had opgevangen dat de politie bij het huis van Maiken ergens mee bezig was. Hij kreeg een hoogrode kleur toen Cato Isaksen vroeg of hij binnen mocht komen. De rechercheur hechtte niet veel waarde aan zijn gedrag. Hij was eraan gewend dat mensen nerveus reageerden als ze met hem spraken.
Ze bleven in de hal staan praten. Lars Lofthus antwoordde kort en bondig op de meeste vragen. Cato Isaksen had in het rapport gelezen dat de Ford Transit aan een nader onderzoek was onderworpen. Toen Cato Isaksen hem vertelde over de vondst van het bebloede T-shirt, werd Lars Lofthus echter bleek om zijn neus. Hij herinnerde zich niet of Kenneth zo’n T-shirt had en hij leek oprecht verwonderd over de vondst. “Maar ik let ook niet altijd op wat mensen dragen” stotterde hij.
“Het is wit met zwarte letters.”
Lars Lofthus haalde de schouders op.
“Hoe sprak Kenneth tegen jou over Kathrine?”
Lars Lofthus bloosde hevig. “Tja, ik weet niet goed hoe ik dat moet zeggen”, zei hij, terwijl hij nerveus zijn gewicht van het ene naar het andere been verplaatste.
“Schepte hij op dat hij met haar naar bed ging? Vertelde hij wat ze deden?”
“Soms.”
“Heb jij een vriendin?”
De blonde jongen schudde het hoofd.
“Mocht je Kathrine?”
“Nee”, zei hij onmiddellijk.
“Je mocht haar niet?”
“Niet op die manier. Ik mocht haar natuurlijk wel, maar ik dacht dat u bedoelde of ik geil op haar was.”
“En dat was je niet?”
“Nee”, zei hij beslist.
“Maar ze reed toch vaak met je mee?”
“Ja.”
“Waarom?”
Hij haalde de schouders op. “Iedereen rijdt mee. De anderen hebben geen auto.”
Cato Isaksen ging zitten op een kruk naast de kapstok die vol jacks en jassen hing. Er hing een doordringende schoenengeur in de donkere hal. Hij vroeg zich af hoe hij zijn volgende vraag onder woorden moest brengen.
Lars Lofthus keek hem nerveus aan. Het was een hele tijd stil.
“Ik heb nagedacht over die avond”, zei Cato Isaksen ten slotte. “De avond dat Kathrine verdween, bedoel ik. Het is vreemd dat ze op eigen houtje helemaal naar de tunnel is gegaan. Ze had immers haar voet in het gips en ze liep met krukken.”
Lars Lofthus kreeg rode vlekken in zijn hals. “Die andere politiemensen hebben me dat ook gevraagd”, zei hij.
“En?”
“Niets”, zei Lars Lofthus vlug. “Ze kan binnendoor door het bos zijn gegaan.”
“Maar jij bent vlak na Kathrine vertrokken. Ben je toen rechtstreeks naar huis gereden?”
Lars Lofthus slikte even. “Ja”, zei hij zacht.
“Nee”, zei Cato Isaksen beslist. “Dat deed je niet. Jij hebt haar naar de tunnel gebracht, hè?”
Het leek alsof Lars Lofthus flauw zou vallen. Hij ademde moeizaam en moest steeds slikken. “Maar ik heb haar niets gedaan”, zei hij ten slotte. “Ik ben direct weer naar huis gereden.”
“Waarom heb je dat niet verteld?”
Lars Lofthus begon te huilen. Hij veegde driftig de tranen weg die over zijn bolle wangen naar beneden stroomden. “Ik wilde er niet bij betrokken raken”, zei hij snikkend.
“Dus je hebt haar niet weer opgehaald, even na twaalf uur, en haar teruggebracht?”
“Nee. Vraag maar aan mijn ouders. Ik reed direct naar huis en was de hele tijd thuis. Ze waren nog niet naar bed toen ik thuiskwam.”
Cato Isaksen zuchtte en veegde vermoeid met een hand over zijn ogen. “Waarom bracht je haar helemaal naar de tunnel?”
“Ze had een afspraak met iemand.”
“Zei ze dat?”
Lars Lofthus knikte.
“Maar je weet niet met wie?”
Hij schudde het hoofd. “Nee”, zei hij. “Ik heb haar afgezet en ben meteen weer weggereden.”