Tage Wolter sneed voor een klant net een grote lamsbout in stukken. Het gierende geluid van het zaagblad dat het bot versplinterde, sneed door de ruimte. Cato Isaksen voelde het geluid door zijn wervelkolom trekken. Naast de snijmachine stond een stapel aluminium en plastic bakjes voor salades en kant-en-klare maaltijden.

De rechercheur keek toe hoe Kathrine Bjerkes stiefvader het vlees hanteerde. Met ervaren handen, haast liefdevol. Nadat hij de lamsbout had doorgesneden, pakte hij een grote vleesbijl en sloeg er een paar stukken vanaf. Zijn bewegingen waren krachtig en nauwkeurig. Toen hij het vlees had ingepakt en aan de tevreden klant had gegeven, liep Cato Isaksen naar de toonbank toe.

Tage Wolter was niet echt opgetogen om hem zien. Hij veegde snel het bloed rond de zaagmachine weg, trok de dunne rubberhandschoenen uit en veegde zijn handen af aan zijn schort. De lange, mooie man stak scherp af tegen de knalgele tegels aan de wand. De klanten moesten nummertjes trekken. Twee vrouwen en een jonge knaap bedienden de klanten met karbonades, verse salades en beleg.

Cato Isaksen zei dat hij alleen een paar korte vragen wilde stellen en Tage Wolter vroeg hem even geduld te hebben. Een minuut later kwam hij de winkel in. Hij vroeg of de rechercheur ergens wilde gaan zitten, maar Cato Isaksen keek op zijn horloge en ontdekte dat hij geen tijd had.

“Het zijn maar een paar kleine dingen”, herhaalde hij. “Het spijt me als u mijn vraag aanstootgevend vindt, maar neemt u af en toe vrouwen mee naar uw boot?”

“Vrouwen?” Tage Wolter keek hem niet-begrijpend aan, maar toen werd hij boos. “Wat is dat voor een vraag? Ik wilde Helena ontzien, maar u mag het wel weten. Ik neem geen vrouwen mee naar de boot, maar Kenneth wel. Ik heb ze daar een paar keer betrapt. Kenneth en Kathrine. Het meisje is veertien. Wat zegt u daarvan?”

Cato Isaksen moest toegeven dat het tragisch was. “Maar denkt u dat u er Kathrine een plezier mee deed door niets tegen haar moeder te zeggen?”

“Ik weet het niet.” Hij schudde het hoofd. “Maar ik heb het nog niet op kunnen brengen om er met haar over te praten.”

“Ik heb gehoord dat Kathrine op de dag van haar verdwijning boos op u was.”

“Ze wilde geld voor een nieuwe broek”, zei hij terneergeslagen. “Maar dat kreeg ze niet. Ze koopt kleren alsof ze niets kosten.”

Cato Isaksen knikte.

Na het gesprek met de stiefvader nam Cato Isaksen de roltrap naar de eerste verdieping. Het wemelde er van de kleine winkeltjes. Hij moest even zoeken voor hij de wasserij vond waar Helena Bjerke normaal gesproken werkte. Hij wist dat ze nog steeds in de Ziektewet zat.

De wasserij lag achter in de gang. Twee vrouwen waren druk bezig met het persen en sorteren van kleding. De scherpe geur van chemicaliën prikte in zijn neus. Zijn blik bleef even hangen bij een wit damasten kleed dat over een stander hing. Er was een groot verschil tussen het werk van Tage Wolter en Helena Bjerke. De kleuren rood en wit doken in zijn gedachten op.

De rechercheur liep naar de vrouwen toe en stelde zich voor. Ze vertelden dat ze Helena misten, maar er rekening mee hielden dat ze nog langer weg zou blijven. “Het moet verschrikkelijk voor haar zijn, de arme stakker”, zei de jongste van hen, een blonde vrouw met sproeten. Aan haar dialect te horen kwam ze uit Bergen. De vrouwen hadden geen informatie, maar vertelden niets dan goeds over Helena. Een klant kwam binnen om een pak te halen. Cato Isaksen bedankte hen voor het gesprek en vertrok.

Cato Isaksen trof Heidi Grindaker bij de lift. Hij stak zijn hand uit en bedankte haar dat ze had willen komen. Ze liepen samen door de gang naar Cato Isaksens kamer.

De jonge vrouw keek hem onrustig aan. Ze vond het duidelijk niet leuk om te worden verhoord. Cato Isaksen vroeg haar plaats te nemen.

“Ben ik echt degene die haar het laatst heeft gezien?” vroeg ze.

“Ja”, zei Cato Isaksen. “Daar lijkt het wel op.”

“Het is nu toch al weken geleden.” Ze zweeg, wachtte even, keek naar haar handen. “Ik had haast en was gespannen. Ik moest mijn man van zijn werk halen. Ik kan me nog goed herinneren dat op het moment dat ik langs een meisje aan de kant van de weg reed, Chris Rea op de radio zong: ‘I got room for you darling. Till your winter has gone’.”

Cato Isaksen keek haar ernstig aan.

“Het is een beetje raar met dergelijke liedjes”, ging ze verder. “Vaak herinner ik me precies wat ik deed of waar ik was als ik een bepaald nummer hoor. Hebt u dat ook?”

“Soms wel”, zei Cato Isaksen en hij ging verder: “U hebt verder niets opgemerkt dan de dingen die u al hebt verteld?”

“Ik heb alles verteld”, zei ze en ze keek hem vragend aan.

“Dat weet ik, maar als u er eens goed over nadenkt? Hebt u geen auto langs de weg zien staan? Of hebt u gemerkt dat er een auto achter u reed? Hebt u koplampen in de spiegel gezien?”

Ze schudde het hoofd. “Niet dat ik me kan herinneren. Maar ik had ook wat anders aan mijn hoofd, en ik zocht naar tolgeld. Bovendien…” Ze zweeg even, glimlachte snel en nerveus.

Cato Isaksen wachtte ongeduldig.

“Mijn kind was alleen thuis”, zei ze vlug. “Ik weet niet of dat verboden is. Maar het kon niet anders. Normaal gesproken heeft mijn man de auto, maar juist die dag moest ik boodschappen doen, dus ik moest de auto gebruiken. Ik moest ook met mijn dochter naar de dokter. Ze was snipverkouden.”

Cato Isaksen hield haar blik vast tot ze haar ogen neersloeg. “Hoe zeker bent u ervan dat u Kathrine Bjerke hebt gezien?”

“Daar ben ik van overtuigd. Niemand had me verteld dat haar voet in het gips zat en dat ze met krukken liep. Dat vertelde ik uit mezelf.”

Nadat Heidi Grindaker was vertrokken, belde Cato Isaksen naar Helena Bjerke om te vragen of ze wist wie Nils Bergman was. Dat wist ze niet. Ze zei dat ze nog nooit van hem had gehoord. Ze vertelde dat Kenneth de vorige dag op bezoek was geweest. “De arme jongen”, zei ze, “hij lijkt helemaal van slag. Maar hij komt nooit als Tage thuis is. Hij mag Tage niet.”

“Dat is misschien wel wederzijds?”

“Ja, ik denk het wel. Ik weet niet waarom Tage zoveel op hem tegen heeft. Kenneth heeft het er echt moeilijk mee. Hij moest zelfs een paar keer naar het toilet toen hij hier was. En ik hoorde dat hij haar kamer binnenging. Ik denk dat hij het moeilijker heeft dan wij denken.”

Cato Isaksen kneep even in de telefoonhoorn. “Was hij lang binnen?” vroeg hij nieuwsgierig.

“Waar bedoelt u?”

“In haar kamer.”

“Nee”, zei Helena Bjerke, “niet lang. Hoezo?”

“Hij zou toch niets zoeken?”

“Wat zou dat moeten zijn?”

“Dat weet ik niet.”

Het werd stil aan de andere kant van de lijn.

“Ik wil u ook nog graag iets anders vragen. Bent u net als uw moeder geïnteresseerd in koningshuizen? Uw broer ging af en toe toch ook naar die bijeenkomsten?”

“Ja”, antwoordde ze, “maar hij ging mee om moeder een plezier te doen. Ik geloof niet dat het hem zo bezighoudt. Ik ben in elk geval niet geïnteresseerd. En van uiterlijk vertoon hou ik al helemaal niet.”

“Was Kathrine erin geïnteresseerd?”

“Totaal niet”, zei Helena Bjerke snel. “Toen ze klein was, naaide mijn moeder altijd mooie jurkjes voor haar. We maakten er af en toe een geintje over, Kathrine en ik, dan zeiden we dat we echt bij de koningin op bezoek zouden gaan. Maar we bedoelden er niets mee. Ik vind het eigenlijk wel lief waar die drie oude vrouwen zich mee bezighielden.”