Hij had de blauwe mantel aangedaan. Hij had een kleine kleedkamer in een hokje buiten de bunker. De spiegel hing aan een spijker in de muur. Hij vond dat hij er heel mooi uitzag, totdat hij naar zijn hangbuik keek. Hij droeg een dikke, gouden ketting om zijn hals. En als altijd stak het wapen uit de bruine handtas. Hij schoof de grendel opzij en opende de zware deur. Kathrine kwam moeizaam overeind en leunde met haar rug tegen de muur. Ze had een van de krukken gepakt en achter de matras gelegd, voor het geval dat. Hij moest hem niet zien. Haar oom keek haar minachtend aan. Hij had weer die feloranje lippenstift op. Ze wilde zeggen dat hij er walgelijk uitzag, maar ze hield zich in. Ze moest meespelen. Zeggen dat hij mooi was, een prachtige jurk aanhad, een heerlijk parfum gebruikte, dat soort dingen. Ze haatte het als hij met die hoge stem sprak. Ze besefte dat ze alleen nog in leven was, omdat ze zijn publiek was. Hij mocht graag voor haar poseren, hij vroeg haar raad en advies over de kleren die hij droeg. “Jij bent altijd zo met kleren bezig”, zei hij dan.

Haar rug deed pijn. Haar spieren waren stijf en deden pijn. Ze sloot haar ogen en voelde hoe ze van angst tranen in haar ogen kreeg. Iets was anders vandaag. De tranen stroomden, rolden over haar wangen. Een enorm verdriet nam bezit van haar.

Opeens stond haar een helder beeld voor ogen. Ze zaten rond de tafel in Bessa’s keuken. Hoe oud was ze toen geweest? Misschien een jaar of vijf. Bessa had haar een parelketting gegeven en haar een klein prinsesje genoemd. Ineens, terwijl Bessa met de rug naar haar toe stond, kneep hij in haar arm. Tegelijk drong een heerlijke geur haar neus binnen. Er stond zelfgemaakte frambozenjam op het fornuis. Als een bliksemflits schoot de pijn door haar bovenarm. Ze huilde, maar Bessa geloofde niet dat oom Alf haar had geknepen. Haar oom was opgestaan om een natte doek te pakken. Het was vast een wesp, had Bessa gezegd toen ze zich over haar heen boog. Toen wist ze al dat haar oom gevaarlijk was. Sindsdien had ze het geweten. Diep vanbinnen. “Geeft niet, moeder. Laat haar dat maar denken.” Hij warmde haar handen. Haar vingertoppen voelden verkleumd tegen zijn huid. Zijn heup stootte tegen haar hoofd toen hij opstond. Een lepe man, dacht ze. Maar ik heb hem doorzien. Ze kreeg wel tien scheppen jam op een bordje. Maar behalve rood, smaakt de jam ook zwart. En geel, als rabarber. Opeens was er echt een wesp. Hij kwam nergens vandaan en ging op de zilveren lepel zitten. De blik waarmee Bessa haar aankeek, was veelzeggend. Maar Kathrine wist het. De zoete, gekookte – frambozengeur bedwelmde haar en plotseling veegde ze het bord van tafel, zodat de wesp tussen de scherven op de harde vloer verdween. Toen schreeuwde ze. Een schreeuw die onder in haar buik begon en die ze sindsdien in haar dromen steeds opnieuw beleefde.

Haar oom keek haar zelfgenoegzaam aan. “Je zou al genoeg van je vader erven. Van dat onroerendgoedkereltje. Hij bulkt van het geld. Waarom moest je de rest ook nog hebben?”

“Ik heb toch nergens om gevraagd?” schreeuwde Kathrine Bjerke. Ze hield haar hand voor haar ogen en begon hard te huilen. Haar borst ging onder de hevige snikken zwaar op en neer.

Haar oom keek haar zwijgend aan. Het was alsof hij begreep dat hij te ver was gegaan. Hij werd zichzelf weer meester en vervolgde: “Je begrijpt vast wel wat het gevolg is, hè? Helena moet ook sterven”, zei hij onaangedaan.

Kathrine keek hem verschrikt aan. Ze kon nauwelijks nog ademen. “Mama niet”, fluisterde ze.

“Denk je dat het zo door kan gaan? Dit kan ik toch niet volhouden. Het is verschrikkelijk. Ik heb altijd alles om me heen op moeten ruimen. Mensen die niets begrijpen, kunnen net zo goed verdwijnen. Het wordt veel gemakkelijker als mensen verdwijnen.” Hij liep naar de badkamer en draaide de kraan open.

Kathrine sloot haar ogen. Hij mocht niet zien dat de kruk weg was. Uit de kraan klonken holle geluiden toen het water stroomde. “Alles is van mij” zei hij en hij maakte een handdoek nat. “Ik woonde samen met mama, ik zorgde voor haar, waste voor haar, zorgde dat ze eten in huis had, dat ze warme maaltijden kreeg.”

Hij draaide de kraan weer dicht en hield de handdoek tegen zijn voorhoofd. “Het is allemaal van mij” herhaalde hij. “De meubels, de sieraden, de kleren en de foto’s. Jij begrijpt er toch niets van.” Hij gooide de handdoek op de vloer. “Jij denkt dat alles wel in orde komt, maar diep vanbinnen ben je niet zo dom. Diep vanbinnen weet je dat alles te ver is gegaan.” Alf Boris Moen haalde zijn vingers door de pruik. Zijn nagels waren slordig roze gelakt.

Kathrine keek hem aan. Zijn blouse spande over zijn buik. De nepborsten waren net iets te ver naar de zijkant geschoven. “Je bent inhalig”, zei ze verdrietig. Toen begon Alf Boris Moen luid te lachen. “En jij dan? Je perste me geld af en kocht kleren dat het een lieve lust was. We lijken op elkaar, wij tweeën. Van jongs af aan heb ik van mijn moeder gehouden. Van haar geur, haar jurken, hoeden en kousen. Niet dat ze zich zo mooi kleedde. Nee, maar alles wat erachter zat. De tradities. De dingen van mijn Russische grootmoeder. Jij kunt je haar niet herinneren, maar voor mij was ze een stralend middelpunt. Tot Helena kwam. Tot die tijd trok ze mij altijd beeldige, witte jurkjes aan. Ze maakte me mooi, hield ervan om mij te laten zien. Ik was vijf jaar toen Helena werd geboren.”

Kathrine kwam langzaam overeind, ze wankelde een beetje, maar bleef zich aan de muur vasthouden.

“Ga zitten”, zei hij luid. Ze keek angstig naar het wapen. “Je mag mama niet vermoorden”, zei ze zachtjes. “Dan weet de politie dat jij het bent.” Hij maakte een gebaar met zijn handen en haalde dramatisch een vinger over zijn overdreven opgemaakte ogen.

“Nee”, zei hij beslist, “dat doen ze niet. Ze denken helemaal verkeerd. Ze zullen denken dat ze het bos in is gegaan en zelfmoord heeft gepleegd. Maar ze zullen haar nooit vinden. En in dat geval zullen ze Tage verdenken.”

“Tage?” Kathrine keek hem geïrriteerd aan.

“Hij keek toch naar je als je onder de douche stond? Dat heb je zelf gezegd toen ik je die avond ophaalde. Je zei dat hij walgelijk was.”

Kathrine zuchtte diep. “Dat is niet waar”, zei ze. “Dat heb ik maar verzonnen. Gewoon om iets te zeggen”, voegde ze er verontschuldigend aan toe. “Om interessant te zijn. Hij kwam toevallig een keer de badkamer binnen. Hij deed het niet expres. Maiken had bij ons overnacht, en opeens had ik het verhaal verzonnen.”

“Maar dat maakt niets meer uit. De politie gelooft het, en Helena moet ook sterven”, herhaalde hij. “Helena is hier buiten.” Er verscheen een boosaardig lachje om zijn lippen. Hij hield zijn wijsvinger tegen zijn mond en veegde een van zijn mondhoeken schoon.