Plotseling hoorde ze het geluid van het röntgenapparaat. Het geklik toen de foto werd genomen. De warme lucht van de ziekenkamer. Ze voelde de pijn in haar enkel. Ze droomde van de dokter die zei dat het allemaal in orde zou komen. Hij boog over haar heen. Kathrine dacht dat ze een schaduw in de hoek zag. Maar er was geen schaduw, want het peertje aan het plafond hing stil en er was niets wat schaduwen kon veroorzaken. Het waren gewoon een paar zwarte vlekken in haar ogen. Ze bewogen over de grijze wanden en de vloer.

Ze schrok wakker. Het was niet de dokter die over haar heen gebogen stond. En het geluid dat ze had gehoord, kwam niet van het röntgenapparaat, maar van de zware deur.

Opeens sneed de stem zo scherp als een scheermes door het vertrek. “Het lijkt wel of je oefent om dood te gaan. Zoals jij slaapt.”

Ze had heel vaak gevraagd waar ze was, maar ze had steeds andere antwoorden gekregen. “Je bent in Hvaler. Je bent in Baerumsmarka. Je bent in Zweden. Of nee. Je bent vlak bij huis. Dat is nu juist zo pathetisch.”

Ze haatte de hoge stem, ze werd misselijk van de vermomming. Een keer was ze gaan bijten en krabben en was ze hysterisch geworden. Daarna was ze vastgebonden, dagenlang. Ze durfde dat dus niet nog eens te doen.

Ze lag nog steeds op de matras.

“Is het nog steeds zomer?” vroeg ze.

“Ja.”

“Waarom mag ik niet naar buiten? Je mag me vastbinden, maar ik moet wat licht zien, een beetje lucht krijgen.”

“Nee.”

“Ik zal niet weglopen. Dat beloof ik.” Ze zag het wapen dat uit de bruine tas stak.

“Nee, heb ik gezegd. Je bent gewoon een klein, doodsbang prinsesje. Ik wil niet dat je weet waar je bent.”

“Mag ik mijn mobiele telefoon hebben, dan kan ik een spelletje spelen. Je zei dat hier toch geen bereik was.”

“Nee. Jouw mobiele telefoon heeft een reisje gemaakt.”

Kathrine kwam langzaam overeind en leunde met haar rug tegen de koele muur. Ze moest niet opstaan, zich niet dreigend gedragen. Dan werd ze gestraft. Het peertje kon uit de lamp worden geschroefd. Of ze kreeg geen eten. Ze moest netjes met haar armen langs haar lichaam zitten. Zich uitgebalanceerd gedragen.

Een paar dagen geleden had ze koorts gehad. Toen werd alles anders. De lucht werd grauwer. Het eten wit. Ze begreep niet waarom ze niet gewoon doodging. Want dat was toch waarschijnlijk de bedoeling van haar lange opsluiting.

Ze goot het sinaasappelsap naar binnen. Vitamine C, dacht ze. Zon. Haar hand trilde, ze was bang dat het pak weer van haar zou worden afgepakt. Het aluminium bakje met het koude middageten werd haar aangereikt. Gehakt, werd haar verteld.

“Bah, koud gehakt”, zei ze. Ze kreeg een genadeloze grijns terug. Het is hier beneden net een aquarium”, zei ze kauwend. “Daar heb ik vannacht van gedroomd. Want ik zit ergens beneden, hè? Onder de grond?”

“Voel je dat?”

“Ja.”

“Dat klopt niet.”

Ze ergerde zich aan de lach die daarop volgde. Ze wist dat het antwoord net zo goed waar als niet waar kon zijn. Ze slikte de koude erwtenpuree door.

“Ik heb schone kleren en een handdoek meegenomen.”

Kathrine keek lusteloos naar het lichtblauwe stapeltje. Ze hield zich in om nog een keer te vragen of ze naar buiten mocht. Haar beloften om niets te zeggen en dat soort onzin hadden toch geen zin. “Dank je wel ‘, zei ze vermoeid.

“Doe niet zo chagrijnig.”

Neem me niet kwalijk.” Ze sloot de ogen. Ze dacht aan alle namen van de bloemen buiten. “Zijn er nog bloemen, of zijn ze al weg?”

“Er zijn bloemen.”

“Welke?”

“Heel veel verschillende.”

Ze dacht aan de vijf bloembollen die zij en Bessa hadden geplant, die met haar confirmatie in bloei zouden staan. Ze wist dat de vijf gele bloemen allang waren uitgebloeid en verdord.

“Kun je dat beschimmelde spul daar in de hoek weghalen?” vroeg ze.

“Wat is dat?”

“Kaas.”

De schoenen klikten op de stenen vloer. “Waarom heb je dat niet opgegeten?”

“Omdat er schimmel op zit. Ik eet geen verschimmelde kaas.”

“Sla niet zo’n toon aan.”

Later, toen de deur goed was afgesloten en ze weer alleen was, klonk het hoge geluid opnieuw door haar hoofd. De dreun van de zware stalen deur die dichtviel. Het kleine zuchtje tocht dat het vertrek in kwam voor de deur helemaal dichtsloeg. En ten slotte de metaalachtige galm van voetstappen die verdwenen.