Cato Isaksen rende over het smalle bospad. hij volgde Alf Boris Moen weer. Deze keer was hij niet naar het Sognsvann gereden, maar naar Baerum. Naar het natuurgebied Vestmarka. Hij had de auto neergezet op een kleine parkeerplaats waar verder geen auto’s stonden. Hij had een groene rugzak op zijn rug gedaan en was het bos in gelopen. Cato Isaksen had gewacht tot hij achter een paar bomen was verdwenen, was toen snel uitgestapt en hem over het smalle karrenpad gevolgd. Een eind verderop zag hij zijn rug, tot hij hem plotseling uit het zicht verloor. Moen leek van de aardbodem verdwenen. Cato Isaksen bleef staan luisteren. Hij liep verder over het smalle pad. Opeens meende hij een beweging te zien tussen de bomen. De greppels waren met onkruid overwoekerd. Hij dook in elkaar, ging op zijn hurken zitten en luisterde, maar hij hoorde alleen geluiden van vogeltjes en kraaien die met hun krassende geschreeuw de lucht in tweeën sneden. Verder was het doodstil. Het was een bewolkte avond. Opeens hoorde hij iets. Even dacht hij dat er iemand praatte. Hij kroop in elkaar toen twee jonge vrouwen om de bocht kwamen fietsen. Zij schrokken ook toen ze hem ineengedoken aan de bosrand zagen zitten. Cato Isaksen stond op en liep met rasse schreden verder. Hij glimlachte ontwapenend tegen de vrouwen toen ze voorbijfietsten. Hij hoorde hen lachen.

Toen hij de bocht om kwam, werd het landschap weidser. In de verte zag hij een paar huizen. Een stuk verderop kwam een oude vrouw in een blauwe mantel uit het bos. Een jogger liet een bruine jachthond uit die kwispelend op de rechercheur afkwam en aan hem begon te snuffelen voor hij weer verder liep. Alf Boris Moen was nergens te zien. Cato Isaksen had het koud.

Het werd al herfst. De dagen werden omlijst door de heldere, scherpe lucht van de ochtend en de avond. De zonnestralen lagen midden op de dag lang en fel over het landschap. De nachten waren koud en donker.

De tijd verstreek. Dagen, nachten, uren en minuten. Kathrine Bjerke was op 20 februari verdwenen. Dat was nu bijna een halfjaar geleden. Er kon van alles zijn gebeurd. Misschien was ze echt vrijwillig naar Zweden gegaan en speelde ze een kat-en-muisspelletje met hen. Dat was nog het waarschijnlijkst. Toch klopte er iets niet, hoewel het handschrift op de kaart echt was. Het sms-bericht dat uit hetzelfde gebied was verstuurd, had de theorie dat ze niet dood was, onderbouwd. Waarom kon hij zich dan niet neerleggen bij de instructies van het afdelingshoofd dat ze rustig moesten afwachten? Zulke jongeren komen altijd weer boven water, had Myklebust gezegd. De meesten in het team waren het met haar eens. Het lag in de lijn der verwachting dat Kathrine haar grootmoeder had neergeschoten. Maar Helena Bjerke verklaarde hen voor gek. Moeders hadden meestal gelijk.

Toen Cato Isaksen op een zaterdagavond alleen thuis was omdat Bente met een groepje vrouwen uit was, dronk hij iets te veel. Onbewust zat hij tegen de kat te praten. Hij ergerde zich aan zijn eigen stem. Hij was woedend omdat hij de stilte had doorbroken. Het werd nog erger toen de kat naar hem opkeek en zachtjes en klagend miauwde. Het leek alsof het beest hem verstond. “Het is nacht”, zei hij streng. De kat werd stil, draaide zich om en liep naar de bank. Hij kroop eronder. Voor de kat uit het zicht verdween, had hij hem met zijn gele ogen aangekeken.

Cato Isaksen toetste Ellens mobiele nummer. Hij wist dat ze het toestel uitzette als ze ging slapen, dus hij was niet bang dat hij haar wakker zou bellen. De telefoon ging een aantal keren over voor ze opnam. Hij hoorde stemmen op de achtergrond en wist dat ze niet alleen was. Natuurlijk was ze niet alleen. Ze was tenslotte getrouwd. Ze was buiten adem en lachte, maar werd direct serieus toen ze hoorde wie het was. Cato Isaksen maakte een paar nietszeggende opmerkingen over de Bjerke/Moen-zaak. Domme vragen. Ellen doorzag hem gegarandeerd. Ze praatten een tijdje totdat ze zei dat ze terug moest naar de anderen. Cato Isaksen bleef even met de telefoon in zijn handen staan en liep toen door de kamer naar de tuindeuren om ze open te zetten. De koele lucht stroomde naar binnen terwijl de kat tussen zijn benen door glipte.

Cato Isaksen bleef de hele nacht op en dronk nog meer. De rechercheurs zagen beslist iets over het hoofd. Het werk aan deze zaak werd gekenmerkt door het gevoel dat voor elke stap voorwaarts ook een stap achteruit werd gezet. Steeds een stap naar voren en een naar achteren. Helena Bjerke had niemand meer bij haar raam gehoord, en er waren geen sms-berichten meer binnengekomen.

Karsten Tønnesen was gekomen en ze hadden een hele dag vergaderd, precies zoals Ingeborg Myklebust wilde. Hij had de details in beide zaken van het begin tot het eind op een rijtje gezet. Natuurlijk kwam er niets concreets uit naar voren. Het was niet mogelijk om een profiel te schetsen van de onbekende moordenaar zolang ze niet wisten waarom de moord was gepleegd. Cato Isaksen kreeg instructies van Ingeborg Myklebust om aan het werk te gaan met nieuwe zaken. Hij verdeelde de werkzaamheden tussen de verschillende leden van het team, maar hij bleef zelf, in alle stilte, werken aan de Bjerke/Moen-zaak.

Een oude vrouw was doodgeschoten, waarschijnlijk door een of andere gek. Maar toch was het niet helemaal zeker. De Glock die Stein Ove Hansen onrechtmatig van een medesoldaat had gekocht, was verdwenen. Het kon geen toeval zijn dat Brenda Moen was neergeschoten met precies hetzelfde wapen als haar kleindochter in haar kast had bewaard.

Cato Isaksen stond op en schopte een stoel aan de kant die hem in de weg stond. Rusteloos pakte hij een boek dat op tafel lag. Hij legde het ook weer weg en liep naar de keuken. Iemand daarbuiten wist het antwoord. Hij wist dat een of meer mensen die waren verhoord, er op een bepaalde manier bij betrokken waren of iets wisten. Het probleem was alleen om de stukjes op de goede manier in elkaar te passen. De schakel vinden, de draad, het verband.