Kenneth Hansen stond in de gang te wachten toen Cato Isaksen klaar was met de ochtendvergadering. Zijn grote lichaam leunde tegen de muur. Hij voelde zich duidelijk niet op zijn gemak.

“Kom maar binnen”, zei Cato Isaksen en hij wees hem de weg naar een van de kleinste verhoorkamers. Kenneth Hansen liep naar binnen en nam plaats op een van de stoelen.

Cato Isaksen zette de kleine taperecorder aan. “Ik ga ervan uit dat het goed is dat ik deze aanzet” zei hij.

Kenneth keek hem boos aan. Toen knikte hij even en slikte moeizaam. Zijn adamsappel was duidelijk zichtbaar onder de dunne huid van zijn hals.

“Ga je straks naar de begrafenis van Brenda Moen?” begon Cato Isaksen.

Kenneth Hansen knikte. “Ja”, zei hij. “Ik heb met de anderen afgesproken bij de kapel.”

“Toen we de vorige keer bij je waren wist je dat er op Kathrines grootmoeder was geschoten”, zei Cato Isaksen onverwachts. “Maiken Stenberg zegt dat ze je dat aan de telefoon had verteld. En dus is mijn vraag: waarom zei je dat je dat niet wist?”

Kenneth Hansen voelde zich duidelijk betrapt. Hij keek Cato Isaksen verward aan en zei dat hij het in Dagbladet had gelezen.

“In de krant stond dat het een tasjesdief was”, zei hij. “Dat ze voor kleingeld was vermoord.”

Cato Isaksen knikte nauwelijks waarneembaar. “Maar dat klopt niet”, zei hij, “haar tasje werd niet gejat. Soms schrijven de kranten maar waar ze zin in hebben.”

Kenneth Hansen keek hem beteuterd aan. “Wat heeft dat te maken met of er nu wel of niet op haar is geschoten”, mompelde hij.

“Kun je mij vertellen waarom je hebt gelogen?”

“Ik heb er waarschijnlijk niet aan gedacht dat ze dat had gezegd. Ik vond het ook niet zo belangrijk. Ik maak me zorgen om Kathrine.”

“Heb je een alibi voor de avond dat Kathrine verdween?”

“Ik was alleen thuis. Eerst waren we allemaal bij mij, maar toen gingen ze weg.”

“Waarom?”

“Omdat we het niet met elkaar eens waren.”

Cato Isaksen stond op en liep een paar rondjes door het kleine kamertje. “Waarover waren jullie het niet met elkaar eens?”

“Eigenlijk nergens over. Af en toe heb ik genoeg van dat gezeur. Niemand wil naar de films kijken die ik wil zien en dat soort dingen. Bovendien was Kathrine stikchagrijnig omdat Tage haar geen geld wilde geven voor een lila broek die ze had gezien.”

Cato Isaksen bedacht dat dit klopte met de dingen die Maiken Stenberg had verteld. “Dus je bent ze niet achternagegaan, naar Maiken toe?” vroeg hij.

“Nee. Dat heb ik al eerder gezegd. Dat staat in het rapport van die andere politieman.”

“Dat weet ik”, zei Cato Isaksen, “maar ik wil het in jouw eigen woorden horen.”

“Nee. Ik heb niets gedaan, heb ik gezegd. Ik was de hele avond thuis.”

“Heb je dan een alibi voor die avond?”

“Mijn moeder was aan het werk. Mijn broer André zat in zijn computerkamer en was bezig op internet. Hij weet dat ik thuis was. Ik ben de anderen niet achternagegaan. Ik heb Kathrine die avond niet meer gezien.”

“Gingen jullie met elkaar naar bed?”

Kenneth Hansen schrok ervan. “Nee”, zei hij.

“Zeker weten?”

Kenneth Hansen schudde het hoofd en grijnsde teleurgesteld om aan te geven hoe idioot hij de rechercheur vond. Maar plotseling begon hij te huilen. Hij snikte zachtjes en veegde met zijn arm zijn neus af. “Ik weet niets over Kathrine”, zei hij snotterend.

“Gingen jullie met elkaar naar bed?” Cato Isaksen nam weer rustig plaats.

“Soms”, zei Kenneth Hansen bedremmeld.

“Waar was je op de avond dat Kathrines grootmoeder werd vermoord?”

Kenneth Hansen sperde zijn ogen open. “Thuis, vraag mama maar”, zei hij. “Ze was die avond niet aan het werk. Waarom zou ik de grootmoeder van Kathrine willen vermoorden?”

Misschien omdat ze iets wist, dacht Cato Isaksen. Iets wat Kathrine haar over jou had verteld.

“Ik heb toch ook geen pistool”, zei Kenneth Hansen, de rechercheur recht in de ogen kijkend.

“Dat weet ik toch niet”, zei Cato Isaksen. “Het is vandaag de dag niet zo moeilijk om aan een pistool te komen. Je broer zit toch in militaire dienst?”

Kenneth Hansen schoof onrustig heen en weer. Hij wist niet waar hij zijn handen moest laten.

“Ik heb geen pistool”, herhaalde hij.

“Sommigen van je vrienden zeggen dat je alleen maar domme dingen leuk vindt”, ging Cato Isaksen verder. “Wat bedoelen ze daarmee?”

“Dat weet ik niet”, zei hij snel. “Ik weet toch niet hoe ze mij zien.”

“Nee”, zei Cato Isaksen, “dat is wel zo. Maar je wilt toch wel dat we uitzoeken wat er met Kathrine is gebeurd, hè?”

Hij knikte. “Ja”, zei hij gedwee.

Cato Isaksen stond op en zei dat het verhoor was afgelopen.

“Kan ik gaan?” Hij leek verbaasd te zijn.

“Ja”, zei Cato Isaksen kortaf. “Je kunt gaan.”

Nadat Kenneth Hansen met de lift naar beneden was gegaan, liep Cato Isaksen naar zijn kamer en deed de deur achter zich dicht. Hij ging aan het bureau zitten, stak zijn hand in zijn zak en haalde de kleine scherf van de spiegel tevoorschijn die hij had meegenomen uit Brenda Moens appartement. Hij legde de band met het verhoor van Kenneth Hansen voor zich neer en krabbelde een paar woorden op een vel papier. Kathrine. Dood. Grootmoeder, schreef hij in zijn hoekige schrift en hij streepte daarna alles weer door.

Er werd op de deur geklopt. Preben Ulriksen, Roger Høibakk en Randi Johansen kwamen binnen en namen plaats op de stoelen. De vergadering kon beginnen.

Cato Isaksen keek zijn collega’s aan. “Ik moet over een halfuur weg”, zei hij. “Brenda Moen wordt begraven.”

“Dat weten we”, zei Randi Johansen. “Ik wilde met je meegaan.”

Cato Isaksen knikte. “Ik denk dat Kenneth Hansen iets weet”, zei hij. “Zijn manier van doen klopt niet.”

“Denk je dat het iets met Kathrines verdwijning te maken heeft?” Randi Johansen keek hem gespannen aan.

“Dat weet ik niet.”

“Maakt hij een bange indruk?” Preben Ulriksen krabde zich met zijn pen achter het oor.

“Niet echt bang. Ik weet niet wat het is”, herhaalde hij en hij schreef weer een aantal woorden op het witte vel papier. Waarheid. Zien. Durven zien.