Tulla henriksen woonde in een haveloze portiekwoning in de Waldemar Thranesgate. Toen de rechercheurs aanbelden, werd de deur onmiddellijk geopend. Ze had duidelijk op hen staan wachten. Cato Isaksen stelde Randi Johansen en zichzelf voor.

“Kom binnen”, zei ze druk, “Solveig is er ook. Kom verder.” Op de achtergrond klonk de stem van een presentator van Radio P4. Cato Isaksen deed zijn schoenen uit en liep langzaam de kamer in.

Een weeë, misselijkmakende geur kwam hen tegemoet.

“Ik ben viskoekjes aan het bakken, in echte boter”, verontschuldigde Tulla Henriksen zich en ze liep naar de keuken.

Solveig Wettergren keek de rechercheurs ernstig aan. Ze was een stevig gebouwde vrouw met een mooi en popperig, gepoederd gelaat en lichtblonde, bijna witte, gepermanente krullen. De zon, die weerkaatste in een raam aan de overkant van de straat, viel in kleine, ovale vlekken op de wand. De lichtvlekken dansten op haar lichte haar. De bordeauxrode jurk accentueerde de felle kleuren van haar make-up. Tulla Henriksen was het tegengestelde van Solveig, mager en gerimpeld, met een grote opvallende bril en dun, grijs, onverzorgd haar. Ze droeg een slobberbroek en een onelegante trui.

“We zijn helemaal uit het veld geslagen”, begon Solveig Wettergren. Ze wierp een geïrriteerde blik in de richting van de keuken; haar vriendin ratelde maar door en riep iets wat ze niet konden verstaan. “We waren helemaal verbijsterd toen Alf ons belde”, zei ze en ze liep naar de keuken. Ze had een grote, hoekige gestalte maar had toch een lichtvoetige tred. “Ga zitten”, zei ze vriendelijk. Ondanks de enorme schok van het verlies van hun vriendin bij de afschuwelijke schietpartij enkele dagen geleden, maakten de beide oude dames een bijzonder levendige indruk.

Randi en Cato namen plaats in de twee stoelen die deel uitmaakten van het bankstel. Tulla Henriksen riep uil de keuken iets over thee en de rechercheurs zeiden dat ze wel een kopje lustten.

Solveig Wettergren kwam binnen met een schaal koekjes.

“Ik begrijp gewoon niet dat ze is doodgeschoten. Zoiets lees je in de krant overvallen, berovingen en moord. Wij hebben daar niets mee te maken. Of misschien toch”, voegde ze er bezorgd aan toe. “We zaten erover te praten voordat jullie kwamen. Zou iemand ons clubje naar het leven staan?”

Cato Isaksen probeerde een glimlach te verbergen. “Dat geloof ik niet”, zei hij.

“Haar kleinkind is verdwenen.” Randi Johansen was ongeduldig en wilde met het verhoor beginnen.

“Dat was vreselijk.” Solveig Wettergren keek naar haar handen. “Dat is vreselijk”, verbeterde ze.

“Brenda had het heel moeilijk met de verdwijning van Kathrine. Het was een aardig meisje”, zei Tulla Henriksen vanuit de keukendeur. “Wij hebben geen kleinkinderen.” Ze knikte even naar haar vriendin.

“Nee, hoe zou dat kunnen zonder kinderen” zei haar vriendin met een zoetzure glimlach.

“We waren bijna jaloers op haar. We weten dat we wat dat betreft iets missen.” Tulla Henriksen keek voor bijval naar haar vriendin. “In de twee weken dat Kathrine weg was, werd Brenda tien weken ouder. Ik geloof dat ze sindsdien geen nacht heeft geslapen.”

“We zijn niet bijgelovig.” Tulla Henriksen hief haar magere handen op en sloeg ze zachtjes tegen elkaar, “maar je zou het haast worden. Brenda had een grote, oude spiegel in de hal hangen. Een paar dagen voordat Kathrine verdween, viel hij naar beneden en brak. Het was zo’n mooie, oude consolespiegel, weet u wel, mooi bewerkt, met geslepen randen.”

“Hoe is dat gebeurd?” Cato Isaksen pakte zijn mobiele telefoon, die in de binnenzak van zijn jas overging. Hij zette hem uit. Het was een telefoontje van thuis. Vast Vetle. Hij zou hem terugbellen als ze klaar waren met de beide oude vrouwen.

“Misschien wilden ze hem ergens anders hangen. Ik weet het niet. Denk jij dat ze hem wilden verhangen?” Ze keek naar haar vriendin die de schouders ophaalde. “U kunt het aan Alf vragen. Als een spiegel breekt, betekent dat zeven jaar ongeluk” zei Tulla Henriksen dramatisch. “Dat is een akelige gedachte.”

“Wanneer hebt u Brenda voor het laatst gezien?” Randi Johansen noteerde de antwoorden van de vrouwen in een klein notitieboekje.

“Afgelopen zaterdag. We waren hij haar thuis. Ze wilde het huis niet uit de arme stakker, maar we dachten dat het wel fijn was als we bij haar kwamen. Dan kon ze haar zinnen verzetten.”

“Ontmoette u elkaar ook buiten de bijeenkomsten?”

“Ja, af en toe bij de bingo. Soms ging Alf ook mee, op zondag.”

“Wie zou Brenda Moen kwaad willen doen?”

De beide vriendinnen keken elkaar aan. “Ik kan niemand bedenken” zei Tulla Henriksen.

“Ik ook niet”, zei Solveig Wettergren. Ze haalde een verfrommelde zakdoek tevoorschijn en veegde langs haar ogen. “Je gedachten slaan vaak op hol, hè? Je denkt dat je veilig bent. Je loopt op straat, en opeens leef je niet meer.”

Tulla Henriksen zette theekopjes en bordjes met een rozenpatroon op het versleten, bruine salontafeltje’. “Brenda was eigenlijk de aanvoerder van ons clubje. Hebt u haar appartement gezien?”

Cato Isaksen schudde het hoofd. “Nog niet, maar andere politiemensen zijn er geweest.”

“Ik ben er geweest”, zei Randi Johansen.

“Het is er anders dan hier”, vervolgde Tulla Henriksen, druk met haar armen zwaaiend. Opeens vielen Cato Isaksen de talloze foto’s van koningshuizen op die aan de wanden hingen.

“Ik heb foto’s uit bladen en tijdschriften ingelijst.” Tulla Henriksen liep weer op een drafje naar de keuken en kwam terug met een theekan die ze op tafel zette. “Maar Brenda had echte foto’s”, maakte ze haar opmerking af.

“Geërfd”, zei Solveig Wettergren zachtjes. De lichtvlekken vielen niet meer op haar haar. “Haar moeder was Russische en een groot verzamelaar van foto’s en voorwerpen. We weten niet precies hoe ze eraan kwam, maar er gaan geruchten dat ze de geliefde was van een van de leden van de hofhouding van koningin Maud en koning Haakon.” De keurig verzorgde oude dame keek naar haar handen. Aan haar rechterhand droeg ze twee grote diamanten ringen.

“Het is zo’n merkwaardig sprookjesverhaal dat het bijna ongeloofwaardig is. Brenda’s moeder kwam ongeveer tegelijk met koning Haakon naar Noorwegen. Ze was echt een schoonheid”, nam Tulla Henriksen het verhaal over terwijl ze de slappe thee inschonk en de machtige chocoladekoekjes presenteerde. “Kijk maar eens naar de foto’s als u bij Alf Boris bent. Ze had geen plek om te wonen en wist niet wat ze moest doen. Maar de hele stad was vol omdat de nieuwe koning zou arriveren. Ze had nauwelijks geld, maar ze kocht een tijdschrift met een foto van het nieuwe koningspaar op de voorpagina. Zo is het begonnen. Ze liep rechtstreeks naar het slot en vroeg om een baan. Ze vertelde dat ze voor de Russische tsarenfamilie had gewerkt. Dat was natuurlijk onzin, maar misschien hebben ze haar daarom wel aangenomen.”

“Later, toen ze wat meer geld had, kocht ze een plakboek en begon ze systematisch foto’s en artikelen te verzamelen” zei Solveig Wettergren. “Ze werkte nog jarenlang aan het hof, totdat Brenda werd geboren. We hebben vaak lol gehad om de vraag wie haar vader zou kunnen zijn.”

“Op de een of andere manier wist ze ook de hand te leggen op een schilderij dat door de jaren heen steeds meer waard werd. Het heet Wespentaille. Het hangt bij Brenda thuis”, zei Tulla Henriksen.

Randi Johansen knikte. “Ik heb het gezien”, zei ze.

“Interesseert haar zoon zich ook voor dat soort zaken?” Cato Isaksen zette het tere theekopje voorzichtig terug op tafel.

“Nee”, de beide oude vrouwen keken elkaar vragend aan. “Ik weet het niet zo goed, ik geloof het niet.”

Solveig Wettergren stond op. “Het kwam wel eens voor dat hij er bij was. Hij kwam vaak naar beneden als wij bij Brenda waren.”

“Had hij vrienden?”

“Ik geloof niet dat ik daar iets over heb gehoord”, zei Tulla Henriksen.

“Ik kan het me niet herinneren”, voegde haar vriendin eraan toe.

Randi Johansen pakte de schaal met koekjes nog eens aan en gaf hem door aan Cato Isaksen, die nog niets gegeten had die dag en zich ineens een beetje misselijk voelde na het eerste koekje. Toch nam hij er beleefd nog een.

“Vindt u het niet vreemd dat Brenda Moen haar huis zo laat nog verliet op de avond dat ze werd vermoord?” vroeg hij.

“Zeker”, zeiden de beide oude vrouwen in koor terwijl ze elkaar verongelijkt aankeken. “Brenda was erg voorzichtig, een beetje bedeesd misschien.” Solveig Wettergren schoof haar grote lichaam onrustig heen en weer, streek voorzichtig over haar enorme boezem en voelde aan de broche die uit vuurrode stenen bestond.

“Ze had in elk geval geen vijanden.” Solveig Wettergren speelde afwezig met haar broche. “Het is wel leuk dat we zo’n clubje hebben, zeker nu het huwelijk van de kroonprins nadert”, zei ze dramatisch. “We hebben een kamer gereserveerd in het Grand Hotel, aan de straatkant. Daar gaan we kijken naar de stoet. We hebben ons daar heel erg op verheugd.”

De beide vrouwen praatten door elkaar heen. Cato Isaksen luisterde maar met een half oor. De relatie van kroonprins Haakon met de uit Zuid-Noorwegen afkomstige Mette Marit interesseerde hem totaal niet.

“Het wordt vast heel bijzonder”, zei Solveig Wettergren, “en we moeten positief blijven. Het is wel apart om er op 25 augustus bij te zijn op de Karl Johans-gate.”

“Tja, het is niet zeker dat we er nu mee door kunnen gaan. Als we kijken naar wat er met Brenda is gebeurd”, zei Tulla Henriksen.

“We zullen wel zien”, zei Solveig Wettergren en ze stond op om suikerklontjes te halen. Haar grote lichaam straalde vastberadenheid uit. Haar brede, blozende gezicht had een resolute trek om haar mond. Cato Isaksen vond opeens dat ze een bepaalde gewichtloosheid uitstraalde.

Toen Randi en Cato in de auto zaten op weg terug naar het politiebureau, zette hij zijn mobiel weer aan en belde naar huis. Er werd niet opgenomen. Hij besloot dat hij een van de komende dagen langs een telefoonwinkel zou gaan om een mobiele telefoon te kopen voor zijn zoon. Randi Johansen lachte even en zei dat ze aan de beide oude dames dacht. “Ik hoop dat ik niet zo word”, zei ze.

“Vast wel” zei Cato Isaksen glimlachend.