De rechercheurs gebruikten de maaltijden gezamenlijk in de kantine. Ze werkten twee aan twee, of drie aan drie. Een aantal van hen was op een andere zaak gezet. De kranten hadden ook hun interesse voor beide zaken verloren. Cato Isaksen had het meeste contact met Roger en Randi, maar ook met Preben en Asle Tengs.
“Ik denk dat ik nog een keer naar Brenda Moens appartement ga”, zei Cato Isaksen toen Ellen Grue aan tafel neerplofte. Ze was juist teruggekomen van een korte huwelijksreis en voor Cato Isaksen was het belangrijk om daar niet over te praten, of er zelfs maar aan te denken. Hoewel je gedachten niet altijd kon sturen.
“Dan moet je met Alf Boris Moen praten voor de sleutel”, zei Ellen terwijl ze een hap nam van een broodje kaas. “Heb je trouwens nog uitgevonden wat er de vorige keer met haar appartement was? Dat waar je niet op kon komen, bedoel ik.” Ze keek hem ondoorgrondelijk aan.
Hij keek haar aan en schudde het hoofd. “Nee”, zei hij met zijn gedachten bij haar huid, haar kleine, stevige borsten, haar dijen en haar zachte billen.
De donkere ogen keken hem ernstig aan. Ze hield zijn blik vast. “Je vraagt niet hoe ik het heb gehad.” Ellen Grue glimlachte teleurgesteld. “Je bent zo verschrikkelijk laf”, zei ze luid.
Hij keek haar getergd aan. “Het interesseert mij toch niet hoe jij het op je huwelijksreis hebt gehad. Je doet altijd zo koel… zo ver weg.”
“Ja”, zei ze vlug. “Ik ben ver weg geweest. Ik ben op de Malediven geweest. Het was prachtig” zei ze, “lekker ontspannen en gezellig. Ik heb het altijd te druk met anderen gehad.”
“Je broers”, zei Cato Isaksen. Het viel hem op dat ze zei dat ze het gezellig had gehad. Dat klonk niet al te opwindend, dacht hij en hij voelde zich opgelucht.
“Ja”, zei ze zuchtend “Ze hebben alleen mij, zelfs nu ze volwassen zijn. En jij wilde niemand voor mij in de steek laten, Sigrid niet en Bente niet. Ik denk dat je van Bente houdt, van de veiligheid die ze je biedt. Ze is tenslotte de moeder van je kinderen.”
Cato Isaksen boog beschaamd het hoofd. Hij wist dat ze gelijk had, maar hij was verliefd. Smoorverliefd op Ellen. Zolang ze vrijgezel was, was dat geen punt geweest. Hij mocht graag aan haar denken en van haar dromen, af en toe bij haar op bezoek gaan, met haar flirten in de gangen, haar blikken zenden. Het was toch treurig dat je als volwassen man met gevoelens van een tiener zat. Hij was teleurgesteld in zichzelf.
Voordat de gedachte helemaal tot hem doorgedrongen was, zei zij het voor hem. “Jij wordt verliefd op het onbereikbare, zie je dat zelf niet, zie je het patroon niet? Je wilt het liefst geen keuzen maken.”
Hij ontkende in alle toonaarden. “Ik ben teruggegaan naar Bente”, zei hij luid.
Roger Høibakk stond plotseling bij het tafeltje naar hen te kijken. Ze keken allebei boos naar hem op. Ellen Grue stapelde de lege borden en koffiekopjes op elkaar. Toen stond ze op. “Doe dat”, zei ze. Cato Isaksen keek haar niet-begrijpend aan. “Ga nog een keer naar het appartement van Brenda Moen”, zei ze luid.
Roger Høibakk viel neer op de lege stoel. Ellen Grue liep vlug de kantine uit.
“Hoe is ze eigenlijk?” Roger Høibakk keek hem plagend aan.
“Hou op, alsjeblieft.”
“Maar iedereen weet toch wat er met jullie aan de hand is.”
Cato Isaksen draaide zich om en keek naar de wand.
Roger Høibakk haalde zijn kam uit zijn achterzak en haalde hem door zijn haar. Hij stopte hem terug en nam twee grote slokken uit zijn glas melk. “Ellen is een vlotte meid, allicht, maar ook een onmogelijke heks. Hoe is ze eigenlijk?” herhaalde hij.
Cato Isaksen gaf geen antwoord. “Jij had toch een vrouw ontmoet?” vroeg hij.
Roger knipoogde. “Ze komt uit Grorud”, zei hij. “Wil je meer weten?”
“Liever niet”, zei Cato Isaksen en hij stond op.
Een halfuur later had hij de sleutel van Brenda Moens appartement bij het ministerie van Defensie gehaald. Moen stond hem bij de receptie op te wachten. Het was moeilijk om zijn gezichtsuitdrukking te plaatsen toen hij de sleutel afgaf. Waarschijnlijk had hij er geen problemen mee. Maar hij had ook iets teruggetrokkens en geslotens over zich. Bovendien gaf hij duidelijk te verstaan dat hij niet tevreden was met het onderzoek. Cato Isaksen kon daar niet veel op zeggen, slechts een paar nietszeggende opmerkingen dat ze nog goede moed hadden en het absoluut nog niet opgaven.
Cato Isaksen vroeg zich af waarom Alf Boris Moen en Helena Bjerke de boedel nog niet hadden verdeeld en het appartement nog niet hadden verkocht. Maar daar had hij ook niets mee te maken. Misschien was het allemaal nog te vers.
Hij reed naar Ullevål Hageby en parkeerde voor nummer 51. Hij draaide de deur van het slot en trok de gordijnen open zodat het daglicht binnenviel. De kleine blaadjes aan de boom voor het raam waren frisgroen van kleur. Door de takken heen zag hij de hemel en de wolken. Plotseling bespeurde hij een onbekende geur in de overvolle kamer. Een scherpe, zoete geur. Hij keek naar een glazen presse-papier die op de vensterbank tussen de lege bloempotten stond. In het glas zaten kleine schelpen en sprietjes. Hij keerde zich om, liep naar de torso en legde zijn handen op het zachte stoffen lijf. Hij probeerde te analyseren wat hij de vorige keer over het hoofd had gezien. Terwijl hij nog een keer de dingen in Brenda Moens appartement stuk voor stuk bekeek, belde Sigrid hem op zijn mobiele telefoon. Cato Isaksen ging ervan uit dat ze wilde bespreken dat hij alweer een taxi naar de kleuterschool van Georg had gestuurd. Ze leek de laatste tijd altijd boos. Waarom kon ze niet gewoon gelukkig zijn met haar nieuwe echtgenoot Hamza?
“Ja ja, ik zal hem zelf ophalen” begon Cato Isaksen en verzekerde haar dat hij eraan had gedacht dat het zijn beurt was om Georg in het weekend te hebben. Sigrid gaf geen antwoord en het viel hem op dat haar zwijgen iets merkwaardigs had. “Ben je daar nog?” vroeg hij.
“Cato, je moeder is overleden”, zei ze zachtjes.
Hij schraapte nerveus zijn keel. Wist niet wat hij moest zeggen. Hij keek om zich heen in Brenda Moens wonderlijke kamer. Hij liep naar een van de diepe fauteuils en ging zitten. Haar woorden hamerden door zijn bewustzijn. Hij kon niets zeggen. Wat moest hij zeggen?
“Het spijt me”, zei ze. “Ik vind het zo erg.”
Hij zei nog steeds niets. De gebeurtenis uit zijn jeugd kwam plotseling terug. Toen zijn moeder hem achterliet en zijn sjaal voor zijn mond werd geblazen. Hij zag de gebeurtenis altijd in zwart-wit voor zich, alsof het een oude film was.
“Ik kan Georg bij de kleuterschool ophalen” vervolgde ze. “Als jij naar het bejaardenhuis wilt gaan, bedoel ik.”
“Ze is toch overleden, wat moet ik daar doen?”
“Haar zien.”
“Ik wil haar niet zien”, zei hij luid. “Ik haal Georg op zoals afgesproken. Bedankt voor je telefoontje.” Hij drukte op de rode knop en Sigrids stem was weg. Hij zat een moment voor zich uit te staren en begon te huilen.
Later, toen hij weer in de auto zat, merkte hij dat hij het koud had, maar hij voelde niets. Raar dat hij niets voelde. Zijn moeder was net gestorven, en hij voelde niets. Waarom hadden ze Sigrid gebeld en niet hem, om te vertellen dat zijn moeder overleden was? Opeens voelde hij een enorme woede. Dit zou hij tot op de bodem uitzoeken. Maar eerst moest hij Georg van de kleuterschool halen.
Het jongetje zat bij de zandbak naar hem te wuiven. “Schiet op”, zei zijn vader ongeduldig. We moeten ergens naartoe.”
“Waar naartoe?”
“Naar oma.”
“Naar oma, hoera!”
Cato Isaksen schoof zijn zoon voor zich uit naar binnen. Hij wisselde een paar woorden met de juffen, pakte het rugzakje en de tas die Sigrid had ingepakt en liep met Georg naar de auto.
Hij gespte zijn zoontje vast in het stoeltje op de achterbank en stapte in. Onder het rijden welden de tranen weer op. Hij voelde zich totaal verlaten. Verlaten, verlaten, verlaten. Hij bewoog zijn vingers in de maat over het stuur. Waarom had hij haar niet vaker bezocht? Ze had al tien dagen longontsteking en hij was niet bij haar geweest.
Hij geloofde niet in God. Als je sterft, kom je thuis. Thuis bij wat? Misschien wel thuis in het grote niets. Ja, thuis in het grote niets.
“Papa, we hebben dierenkoppen op wieltjes gemaakt.”
“Dat is mooi.”
“Ik heb een muis gemaakt.”
“Juist, ja.”
“Voor Marmelade. Katten houden van muizen.”
“Marmelade is weg.” Hij probeerde zichzelf meester te worden, zijn zoon moest niet zien dat hij huilde.
“Maar hij komt wel terug”, zei Georg beslist.
Cato Isaksen dacht aan alle keren dat hij zelf familieleden had bezocht om te vertellen dat er iemand overleden was. Hij probeerde altijd te begrijpen wat ze voelden, maar bewaarde altijd een professionele afstand. Nu zal hij hier te huilen als een kind omdat zijn stokoude moeder was gestorven. Het verdriet was overweldigend, bitter, onverwacht en pijnlijk. Hij schaamde zich bijna als hij aan Helena Bjerke dacht. Een kind verliezen was het ergste wat je kon overkomen.
Hij reed toch niet naar het bejaardenhuis in Frogner. Hij reed naar huis in Asker. Hij belde Bente uit de auto en vertelde dat zijn moeder was overleden. Ze zei dat ze eerder van haar werk weg zou gaan, zodat ze thuis was als hij kwam. Hij zei dat het niet nodig was, maar ze stond erop.