De stilte in het bos werd alleen doorbroken door het zachte gemurmel van stemmen uit de groep in donkere kleren gehulde jongeren. In het late zomerlicht keken de beide rechercheurs naar het spel dat op de open plek werd gespeeld.

Ze zaten ineengedoken achter een paar dennenboompjes, vlak bij een klein stukje moeras dat een bedorven lucht verspreidde. De geur van verrotte sparrentakken en hars dreef hun tegemoet.

“Het wordt nu te donker”, fluisterde Roger Høibakk en hij trok zijn been naar zich toe. Een of ander beestje ritselde tussen de droge bladeren die de bodem van het bos bedekten.

Plotseling begon een van de spelers met een scherpe, plechtige stem te spreken. Tussen een paar grote stenen werd een klein kampvuur aangestoken.

De acteurs bewogen zich van de ene naar de andere kant. Iedereen beeldde iets uit. Woorden die merkwaardig ouderwets klonken, werden met precisie voorgedragen.

“Wat een flauwekul”, fluisterde Roger Høibakk.

Een heldere meisjesstem doorsneed de lucht. Cato Isaksen herkende de stem van Sølvi Steen. Toen een van de vampiers begon te joelen, begon Roger Høibakk te lachen. “Wat een idioten”, herhaalde hij.

In het schemerduister konden de rechercheurs nog iets dichterbij sluipen. Opeens klonk een luide, kille lach. De rechercheurs keken elkaar hoofdschuddend aan. “Het lijkt Hamlet wel”, zei Cato Isaksen zachtjes.

Een uur later trokken de spelers in kleine groepjes van de open plek weg. De rechercheurs volgden voorzichtig. Cato Isaksens oog viel op twee personen die langzaam in een andere richting liepen. Bomen en bladeren verborgen hen toen ze in elkaar doken en onzichtbaar werden. Hij dacht dat het Sølvi Steen en André Hansen waren, al maakten de kostuums het moeilijk om hen te herkennen. Maar hij zag niet dat ze gingen zitten en elkaar gretig kusten. Na een tijdje renden ze terug naar de groep.

André Hansen had vanaf de eerste keer dat ze samen in het bos waren, bijzondere gevoelens gehad voor Sølvi Steen. Ze had een gevaarlijke uitstraling. Je wist nooit wat ze voelde of dacht. Ze hadden intuïtief contact, zochten elkaar in het spel altijd op. Hij had zich afgevraagd of zij hetzelfde voelde. Vandaag was het midzomer en in het bos hing een vochtige lucht met de geur van aarde en verrotting.

De vorige keer dat hij ’s nachts thuiskwam uit het bos, was hij rechtstreeks naar de douche gelopen en had het water zo warm laten worden dat hij het net kon verdragen. Hij had uitgebreid zijn hele lichaam en zijn haar gewassen. Toen hij klaar was voelde zijn lijf weer of het van hem was. De kou was weg.

De livegroep was inmiddels ook begonnen naar andere plaatsen te reizen om met een andere groep samen te spelen. De laatste keer dat ze elkaar hadden ontmoet, had het geregend. Het was donker en naar geweest. Achteraf had hij ook het gevoel gehad dat ze helemaal tot de grens waren gegaan. Misschien was dat gevaarlijk, je kon je verstand verliezen. Daarover had hij informatie gevonden op internet. In bepaalde gevallen kon het invloed uitoefenen op je gevoelsleven. Er kon een ziekelijke verandering optreden. Mensen die niet sterk genoeg waren, konden van een dergelijk heftig spel in een psychose raken. Maar hij was niet bang. Na de vorige keer had hij lange tijd pijn in zijn armen en schouders gehad. Nils had gezegd dat ze zouden avanceren. André wist niet goed wat dat betekende.

Het was voor de beide rechercheurs een bijzondere belevenis om in het bos aanwezig te zijn en het merkwaardige rollenspel te volgen. Na twee uur verstoppertje spelen in het bos trokken ze zich voorzichtig terug. Cato Isaksen zag in dat André Hansen gelijk had. Het was een andere wereld. Hij kon ook begrijpen dat het spannend was en niet geschikt voor tere zieltjes. Op weg terug naar de stad vroeg Roger Høibakk wat Cato Isaksen eigenlijk verwachtte te vinden in het livemilieu. Dacht hij dat een aantal van de deelnemers iets met de Kathrine-zaak te maken had?

“We moeten proberen te begrijpen hoe zo’n groep functioneert”, zei Cato Isaksen twijfelend. “Er zijn zoveel dingen die elkaar kruisen. In de eerste plaats weten we nu waar het moordwapen vandaan komt.”

“Dat nemen we aan”, zei Roger Høibakk.

“Er moeten nog zoveel stukjes op hun plaats vallen.” Hij probeerde Roger uit te leggen dat alle kleine stukjes nodig waren om een geheel te vormen. Hij probeerde hem te herinneren aan de draden die naar alle kanten liepen en moeilijk te zien waren. “Ik weet zeker dat er een patroon is, maar we weten nog niet hoe het is geweven.”

“Doe niet zo belerend”, zei Roger Høibakk, zijn collega aankijkend. “Op mij komt het allemaal nogal krankzinnig over.”

Cato Isaksen trapte ineens op de rem. Een ree stak de weg over.

“Shit”, zei Roger Høibakk en hij greep zich vast aan het dashboard.

“Dat scheelde maar een haartje”, zei Cato Isaksen geschrokken en hij reed rustig verder.