De volgende dag werd een rommelige dag. geen verhoren, alleen een heleboel losse documenten waar ze niets aan hadden. Er liepen continu mensen aan zijn hoofd te zeuren, ze vroegen om raad, wilden weten wat hij dacht. Ten slotte liep hij naar het toilet om zijn gezicht met koud water te wassen. De hele dag kwam hij het politiebureau niet uit.

Zijn oudste zoon Gard en Tone, het meisje met wie hij samenwoonde, hadden hem en Bente die avond om halfacht uitgenodigd voor het diner, samen met haar vader en moeder. De ouders hadden elkaar nog niet eerder ontmoet. Eigenlijk kwam het slecht uit; hij zou de hele avond door moeten werken aan de Moen-zaak. Hij keek even op zijn horloge. Het was tien voor zeven. Als hij haast maakte, kon hij op weg naar huis even bij zijn moeder op bezoek gaan in het bejaardenhuis in Frogner. Het was al een week of drie geleden sinds hij haar voor het laatst had gezien.

Hij wist dat het personeel het niet op prijs stelde dat familie nog zo laat op bezoek kwam, maar dat lapte hij aan zijn laars. Zijn moeder zat tenslotte niet in een gevangenis. Al die regels en bezoektijden. Ze was zijn moeder. Hij wilde haar bezoeken als hem dat uitkwam.

Hij moest aanbellen om binnen te komen. Een verpleegster keek hem verwonderd door de glazen deur aan. Hij vertelde kortaf voor wie hij kwam.

“Ik denk dat mevrouw Isaksen al naar bed is”, zei de in het wit geklede vrouw. Hij voelde boosheid opkomen. Het was net zeven uur geweest en ze hadden zijn moeder al in bed gestopt.

“Maar ze wil het zelf”, zei de verpleegster toen ze zag hoe hij reageerde. “Ze voelt zich op het moment erg moe. Het zal het voorjaar wel zijn.” Ze speelde met haar horloge dat aan de witte borstzak was vastgemaakt.

Cato Isaksen nam de lift naar de eerste verdieping en liep met doelgerichte stappen door de stille gang. Inderdaad, zijn moeder sliep. Ze zouden haar wel slaaptabletten hebben gegeven, dacht hij en hij liep naar haar toe. Ze was nu oud, erg oud. Haar breekbare handen lagen op het dekbed. Haar ademhaling ging regelmatig. Een klein lampje brandde op een tafel in de hoek. Het licht viel als een warme driehoek over haar handen en een deel van het dekbed. Hij keek naar de foto’s aan de wand, de familiefoto’s. De trouwfoto van hem en Bente, van hun eerste huwelijk. Hij dacht niet dat zijn moeder al zijn gerotzooi van de laatste jaren mee had gekregen. De kinderfoto’s van Gard en Vetle waren lief. De tijd ging zo snel. Er veranderde veel, maar het oude bleef altijd bestaan.

Hij zag dat er verse bloemen op het nachtkastje stonden. Een boeket kleurige tulpen. Van wie had ze die gekregen? Hij wist het antwoord wel: Sigrid en Hamza. Hun attentheid kwam hem de neusgaten uit.

Aan de wand boven het bed had iemand een tekening van Georg vastgeplakt. Cato Isaksen glimlachte. Hij herkende de humoristische trekjes van zijn jongste zoon. Een paarse draak spoot vuur uit zijn geopende bek. Het jongetje was in een fase waarin hij bang was voor grote, onbekende dieren.

Cato Isaksen bukte zich en pakte voorzichtig de handen van zijn moeder. Ze merkte het niet en sliep rustig verder. Hij bleef even naar haar staan kijken en liep toen naar buiten, naar zijn auto en reed naar huis in Asker.

Het rechercheteam kwam in de gewone vergaderruimte bij elkaar. Het was de vorige avond gezellig geweest bij Gard en zijn vriendin. Ze hadden in de kleine kamer de tafel keurig gedekt en waren trots en nerveus dat hun ouders elkaar voor het eerst zouden ontmoeten. Het was goed gegaan. Cato Isaksen, die eigenlijk heel erg moe en gedeprimeerd was geweest na zijn bezoek aan het bejaardenhuis, was ontdooid en had gezellig gepraat met Tones vader. Bente en Tones moeder konden ook goed met elkaar overweg. Een paar jaar geleden had het er allemaal niet zo rooskleurig uitgezien. Gard trok op met jongeren die dagelijks drugs gebruikten. Gelukkig hadden ze het bijtijds ontdekt en hem geholpen de weg terug te vinden. Maar het was een strijd geweest. Een nachtmerrie die hij zijn ergste vijand niet toewenste.

Toen de rechercheurs de nieuwste rapporten van de politie van Follo hadden doorgenomen, belde Vetle. Hij was helemaal over zijn toeren en vertelde dat een grote hond Marmelade in zijn rug had gebeten en hem langs de huizen, door het weiland, het bos in had gejaagd.

“Maar ben je dan niet op school?”

“Ik kon niet gaan.”

“Luister eens even”, begon Cato Isaksen boos, maar iets in de stem van de zeventienjarige jongen maande hem tot rust. “Hij komt vast en zeker terug”, probeerde hij Vetle gerust te stellen. “Een kat heeft negen levens.”

“Maar hij is gewond. Hij kan wel doodbloeden. Jij hebt niet gezien wat er is gebeurd.”

“Heb je naar hem gezocht?”

“Ik heb anderhalf uur rondgelopen en geroepen. Hij is weg.”

“Waarom bel je mama niet?”

“Ze is aan het werk.”

“Ik kan nu niet naar huis komen, als je dat bedoelt.” Cato Isaksen keek naar de rapporten van de politie van Follo en het overzicht van de mobieletelefoongesprekken die Kathrine en haar vrienden de laatste dagen voor haar verdwijning hadden gevoerd. “Ik wil een nieuwe mobiele telefoon voor je kopen”, zei hij iets vriendelijker.

Het werd stil aan de telefoon. “Fijn”, zei zijn zoon gedwee. Zijn oude was kapotgegaan toen hij hem een paar weken geleden op de grond had laten vallen.

Roger Høibakk stond op en vroeg hoeveel mensen koffie wilden hebben. Cato Isaksen knikte naar zijn collega en zei tegen Vetle dat hij moest maken dat hij op school kwam. Toen sloot hij het gesprek af en pakte de koffie die zijn collega hem aanreikte.

De gesprekslijsten van de mobiele telefoons van Kathrine Bjerke en Kenneth Hansen toonden aan dat ze samen drie gesprekken hadden gevoerd tussen zeven en elf uur op de avond van Kathrines verdwijning. Het laatste gesprek werd even voor elf uur beëindigd. Kathrine had ook met haar oom gebeld en met Maiken Stenberg, haar beste vriendin.

Randi Johansen schoof een ander papier naar hem toe.

“De stiefvader van Kathrine”, zei ze. “De landelijke recherche heeft een apart rapport over hem gemaakt. De relatie tussen hem en Kathrine was niet goed. Ze verbinden daar op geen enkele manier conclusies aan, maar we moeten misschien wel zo snel mogelijk een gesprek met hem hebben.”

Cato Isaksen nam een grote slok van de koffie die Roger had gehaald, liep nog eens snel de telefoonlijsten door en zei tegen Randi dat hij naar Drøbak zou rijden om het verhoor van de stiefvader alleen te doen. “Ik wil bovendien ook nog een gesprek hebben met haar vriendin.”

Randi Johansen keek hem dankbaar glimlachend aan. Haar dochter moest naar een verjaardagsfeestje van een vriendinnetje en de moeders moesten meekomen. “Fijn dat je eraan denkt. Ik moet vandaag om vier uur thuis zijn”, zei ze. “Maar ik neem een stapel papieren mee om vanavond door te lezen. Ik bel je als ik iets ontdek.”

Cato Isaksen knikte even. Roger Høibakk, Preben Ulriksen, Asle Tengs, Thorsen en Billington verdeelden de taken onderling. Zelf moest hij eraan denken dat hij Vetle had beloofd die avond met hem mee te gaan naar school voor een informatiebijeenkomst over een vervolgopleiding. Zover hij zich kon herinneren begon het om zes uur.

Roger en Preben zouden nog een keer naar Ullevål Hageby gaan om te praten met de buren in de John Collets-allé. “We gaan ook nog bij Moen langs”, zei Roger voor hij wegliep.

“Wacht”, riep Cato Isaksen en Roger stak zijn hoofd weer om de deur. “Vraag hem naar de gebroken spiegel”, zei hij.

“Welke spiegel?”

“Een spiegel die een paar dagen voor Kathrines verdwijning is gebroken. Vraag er gewoon maar naar. Hij snapt wel wat je bedoelt. En vraag ook naar het laatste telefoongesprek dat hij met zijn nichtje had. Volgens de lijsten van de telefoonmaatschappij vond dat plaats op 20 februari, even na halfelf.”

“Oké”, zei Roger Høibakk en hij liep fluitend de gang op.