Brenda Elise Moen werd begraven op Gravlund. Het was koud in de kapel. De dikke stenen muren sloten de voorjaarszon buiten. Randi Johansen en Cato Isaksen schoven discreet op een van de achterste banken. De ijle tonen van het orgel vulden de ruimte. De familie zat met gebogen hoofd op de eerste bank. Cato Isaksen herkende Helena Bjerke. Ze zat tussen haar broer en Tage Wolter in. Een mooie, blonde man en een oudere vrouw zaten ook op de voorste bank. De vriendinnen van de royalistenclub waren er ook en een aantal van Kathrines vrienden. Maiken zat tussen Kenneth en Lars Lofthus in.
Het viel Cato Isaksen op dat er bijna geen bloemen waren. Op de kist lag weliswaar een boeket in witte, groene en oranje kleuren en er hingen een paar kleine kransen aan statieven, maar op de vloer lagen niet meer dan vijf boeketten.
De dominee kwam zachtjes binnen en begroette de vijf mensen op de eerste rij. Helena Bjerke boog het hoofd. De dominee sprak over het onverwachte einde van een leven en over onrechtvaardigheid. Helena Bjerke snikte luid. Zowel haar broer als haar vriend sloeg een arm om haar heen.
Randi Johansen boog zich naar Cato Isaksen toe en fluisterde zachtjes dat Helena Bjerke zeker twee keer zoveel verdriet had. “Misschien stelt ze zich voor dat Kathrine in de kist ligt. Dat moet verschrikkelijk zijn.”
Cato Isaksen had hetzelfde gedacht. Nadat het ritueel was doorlopen en de psalmen gezongen, luidden de klokken als afsluiting van de ceremonie. Uit naam van de familie bedankte de dominee iedereen voor zijn komst. Randi en Cato verlieten als laatsten de kapel.
Einar Bjerke, Kathrines vader, werkte bij een firma die zich bezighield met verhuur van bedrijfslocaties. Het kantoor was gevestigd in de wijk Skøyen, in een nieuw, imposant gebouw. De façade bestond uit glas, steen en staal.
Cato Isaksen had Preben Ulriksen meegenomen die in deze omgeving uitstekend tot zijn recht kwam. In zijn burgerpak zag hij eruit als een handelaar in effecten.
Ze namen de lift naar de vierde verdieping en kwamen in een receptie met grote ramen die uitzicht boden over de jachthaven.
“Hier zou ik het wel een tijdje uit kunnen houden”, zei Preben Ulriksen grijnzend. “Waarom hebben wij niet zo’n kantoor?”
“Tja, waarom eigenlijk niet?” zei Cato Isaksen glimlachend.
Na vijf minuten wachten in een paar ronde, minimalistische fauteuils met stalen poten, werden ze binnengelaten bij Einar Bjerke die zich verontschuldigde omdat het even had geduurd. Cato Isaksen herkende hem van Brenda Moens begrafenis.
“Het is hier op het moment razend druk”, zei Bjerke en hij vroeg de rechercheurs plaats te nemen. Daarna belde hij naar de receptie en bestelde koffie en water. “Misschien ook iets te eten?” Hij keek de rechercheurs vragend aan die allebei beleefd bedankten, hoewel Cato Isaksen zijn maag voelde knorren.
Hij constateerde dat het pak dat de vader droeg, van het duurdere soort was. Hij was een totaal ander type dan zijn rokende ex-vrouw, die met onverzorgd haar rondliep in versleten joggingpakken. Het was moeilijk om ze als een stel te zien. Einar Bjerke was natuurlijk geschokt over de moord op zijn ex-schoonmoeder. “Mijn moeder en ik waren gisteren op de begrafenis”, zei hij. Cato Isaksen knikte en herinnerde zich dat hij hen op de voorste rij had zien zitten.
“Het is moeilijk te begrijpen wat er op dit moment allemaal met ons gebeurt.” Hij haalde vermoeid een hand over zijn gezicht.
Cato Isaksen bekeek de blonde man. Hij had donkere wallen onder zijn ogen. Einar Bjerke zakte een beetje in elkaar op zijn stoel. “Helaas zag ik Kathrine niet zo vaak”, zei hij. “Eerlijk gezegd had zij er niet zoveel belang bij.”
“Bent u opnieuw getrouwd?”
“Ik woon samen en heb twee kleine dochtertjes. Ik geloof dat Kathrine jaloers op hen was. Ze heeft nooit noemenswaardige interesse getoond in Thea en Sofie.”
“Hoe oud zijn ze?”
“Twee en drie jaar.”
Cato Isaksen knikte begripvol. “Zoiets valt ook niet mee”, zei hij, denkend aan zijn eigen situatie.
“Mona, de vrouw met wie ik samenwoon, vindt het ook jammer. Ze weet wat Kathrine voor mij betekent”, zei hij vermoeid.
De receptioniste kwam binnen met een dienblaadje met koffie en mineraalwater, zwarte kopjes en een paar hoge, groene glazen. Einar Bjerke nodigde de rechercheurs uit zich te bedienen. Cato Isaksen nam koffie terwijl de beide anderen ieder een groen glas mineraalwater namen.
“Ik moet bekennen dat ik het aanvankelijk niet zo serieus nam. Hoewel, begrijpt u me niet verkeerd…” Kathrines vader schoof onrustig heen en weer. “Ik schrok natuurlijk erg toen ik hoorde dat ze was verdwenen. Maar toen bleek dat ze zowel met Tage als met haar vriendje ruzie had, voelde ik me een tijdje weer wat rustiger. Kathrine is nogal lichtgeraakt…” Hij aarzelde. “Ik heb vaak gedacht dat het mijn schuld was, dat ze zo geworden is omdat ik ben weggegaan.”
Cato Isaksen glimlachte begripvol. “Dat denken we altijd.” Plotseling zag hij hoeveel Kathrine op haar vader leek. Hij had dezelfde fijne, tengere bouw, maar was niet echt klein van stuk. Hij had hetzelfde blonde haar en dezelfde blauwe ogen als zijn dochter.
“Dus u denkt dat Kathrine ervandoor zou kunnen gaan om anderen angst aan te jagen of te straffen?”
“Nee”, zei Einar Bjerke beslist. “Niet op zo’n manier. Als het nu een of twee dagen waren geweest, desnoods een week, maar niet zo. Zeker niet. Er moet iets met haar zijn gebeurd. Dat is juist zo verschrikkelijk.”
“Hebt u een vermoeden wat er kan zijn gebeurd?”
“Nee”, zei hij kortaf. “Mijn moeder woont in Baerum, op Jar. Om precies te zijn in het huis aan de Capralhaugen waar ik ben opgegroeid. Ik heb meteen contact opgenomen met haar.”
“Dacht u dat ze daar zou kunnen zijn?”
“Eigenlijk niet.”
“Had Kathrine veel contact met haar?”
“Nee. Mijn moeder heeft het daar heel moeilijk mee. Haar andere grootmoeder was veruit favoriet. Het was de hele tijd Bessa voor en Bessa na. Bessa was in alle opzichten een prima vrouw. Geen kwaad woord over haar. Ze was altijd vriendelijk tegen mij. Ze was hooguit een beetje vreemd met al die koningstoestanden waar ze mee bezig was. Maar Helena haatte míjn moeder, ze vond haar een snob. Toen we getrouwd waren, kwamen we nooit met zijn tweeën bij mijn moeder. Zelfs niet met kerst. Dat neem ik Helena wel een beetje kwalijk.”
Cato Isaksen en Preben Ulriksen keken elkaar aan.
“Hebt u een goed contact met Kathrines stiefvader, met Tage Wolter?” Eigenlijk wel. Ik heb hem een paar keer ontmoet. We zouden ook samen haar confirmatie hebben gevierd.”
“Ze kan toch nog voor die tijd terugkomen”, zei Preben Ulriksen tactvol. “Hoe zal het feest dan worden gevierd?”
Einar Bjerke kreeg een vermoeide trek op zijn gezicht. “Ik weet het niet”, zei hij zuchtend. “Kathrine wilde niet dat Mona zou komen. En Brenda is nu overleden.” Hij schudde het hoofd en probeerde een huilbui te bedwingen.
“En uw moeder?”
“Zij zou er natuurlijk bij zijn. Helena is niet onredelijk. Ik heb haar het huis laten houden. Ze heeft het gekregen toen ik verhuisde. Mijn moeder vond het verkeerd, maar ik had een slecht geweten omdat ik degene was die wilde vertrekken. Ik heb het ook voor Kathrine gedaan.”
Cato Isaksen knikte.
“Weet u dat Kathrine een vriendje had?”
“Ja, maar ik heb hem nooit ontmoet.”
“Sommige mensen zeggen dat Tage Wolter en Kathrine niet goed met elkaar overweg kunnen.”
“Dat weet ik, maar ik heb met hem gesproken. Kathrine was niet gemakkelijk. Ik vertrouw Tage volledig. Hij is een goede vent. Denkt u dat er een verband is tussen de moord op Brenda en de verdwijning van Kathrine?”
“Dat proberen we uit te zoeken”, zei Cato Isaksen.
Toen ze het gebouw uit liepen, gaf Cato Isaksen de autosleutels aan Preben Ulriksen. “Heb je honger?” vroeg hij. Preben knikte. Ze liepen naar een van de nieuwe lunchcafés in het naastgelegen pand. Rond deze tijd zat het er vol met zakenlieden en jonge moeders. De rechercheurs wisten een plaatsje te veroveren aan een klein metalen tafeltje achter in de zaak. De ciabatta’s waren lekker, net als de espresso en de café latte.
“Wat vond je van hem?” Cato Isaksen nam een slok koffie uit het hoge glas.
“Glad”, zei Preben Ulriksen. “Maar natuurlijk dol op zijn dochter, daar twijfel ik niet aan. Trouwens raar dat hij Tage Wolter mocht. Dat klopt volgens mij niet helemaal.”
“Misschien is hij blij dat Wolter zijn vrouw overnam.”
Preben Ulriksen grijnsde. “Tja, daar weet jij alles van”, zei hij.
Cato Isaksen glimlachte ook en nam nog een hap van de ciabatta. Hij moest niet vergeten een mobiele telefoon te kopen voor zijn zoon.
Na de maaltijd reden ze zo snel mogelijk naar Frogner. Cato Isaksen loog dat hij iets bij zijn moeder af moest geven. Preben zei dat hij wel even in de auto kon wachten. Cato Isaksen wilde alleen maar snel even bij haar langsgaan om een kijkje te nemen. Het beeld van zijn vorige bezoek, zijn slapende oude moeder in de halfdonkere kamer, zat hem dwars.
Gyda Isaksen was duidelijk verrast toen haar zoon plotseling in de deuropening stond.
Cato Isaksen keek zijn moeder aan. Hij wist niet of ze blij was hem te zien of alleen maar verrast.
“Cato”, zei ze zachtjes en ze stak haar smalle hand naar hem uit. Ze wilde naar haar kleinkinderen vragen, maar wist opeens niet meer hoe ze heetten. Hij liep naar haar toe en pakte haar hand. Drukte hem voorzichtig. Er straalde nauwelijks warmte vanaf. Hij zei dat hij direct weer weg moest, dat hij alleen maar even kwam kijken. Het leek alsof ze dat wist. Misschien keek ze daarom niet zo blij. Hij had nooit tijd om te blijven. “Er zit een collega beneden in de auto te wachten”, zei hij en hij liet haar hand los. “We zijn met een heel ingewikkelde zaak bezig. Er is een oude vrouw vermoord.” Hij had direct spijt van zijn woorden. Hij had haar niet over de oude vrouw moeten vertellen. Misschien werd ze er onrustig van. Maar ze glimlachte dapper en wuifde even met haar hand. Op de vensterbank stond een halfverdroogde plant. Hij keek naar de foto’s aan de wand. Uit de radiator klonk een tikkend geluid. De tulpen, die de vorige keer op haar nachtkastje hadden gestaan, waren weg.
“Ik kom terug”, zei hij, “binnenkort.”
Zijn oude moeder knikte, zuchtte en draaide zich om. Huilde ze? Hij wist het niet. Hij kon er niet tegen als ze huilde. Toen hij de deur achter zich dichtdeed, zag hij haar pantoffels tegen de muur staan. Op de gang rook hij een zoete, zware etensgeur. Oude mannen en vrouwen schoven langs de muren op weg naar de eetzaal. Een van de toiletdeuren stond open. Hij zag de lichtgroene tegeltjes, het stukje zeep dat op de vloer was gevallen. De linoleumvloer zat vol met vlekken.