’s Nachts was Helena Bjerke bang, zoals kleine kinderen dat kunnen zijn. Er was iemand buiten bij het raam. De slaapkamer lag op de begane grond en ze sliep altijd met het raam open. Ze was 42 jaar, maar ze voelde zich stokoud. Ze wist opeens dat alles van nu af aan een kwade wending zou nemen. De vreemde geluiden begonnen in augustus. Je kon horen dat de herfst was begonnen. Het geruis van het verkeer in de verte, de wind door de bladeren aan de bomen. En tussen die geluiden een ander geluid. Geluidloze voetstappen.

Moeder was overleden en Kathrine was verdwenen. Hing alles met elkaar samen? Als een stalen klauw greep de angst haar bij de keel toen ze opeens hoorde dat er echt iemand buiten was. Wat wilde hij? Was het dezelfde man die moeder had vermoord? Misschien dezelfde die met Kathrines verdwijning te maken had? Tage sliep in de andere kamer. Helena durfde zich niet te verroeren. Ze liep ook niet meer alleen door het bos, want op een dag had ze ineens het akelige gevoel gehad dat iemand haar tussen de bomen stond te bespieden. Ze wilde niet op reis gaan. Ze had steeds het onrustige gevoel dat ze hier moest zijn, voor het geval haar dochter terugkwam.

Ineens herinnerde ze zich de angst uit haar jeugd. Ze zat in haar bed, maar durfde niet naar de slaapkamer van haar ouders te lopen. Het leek een soort verlamming. Ze werd hysterisch als het helemaal donker werd. Er moest altijd een lamp branden . Ze was bang voor het donker. Bang voor wat er kon gebeuren. Voor wie er kon komen. Ze had zich verbeeld dat er duivels in de klerenkast woonden, tussen de jurken. Dat er zwarte heksen onder het bed lagen die wachtten op het moment dat ze tevoorschijn konden komen om haar te vermoorden. Ze verzon ratten, bloed en donkere kelders.

Helena Bjerke besloot dat ze het aan de politie moest vertellen. Vroeg in de morgen belde ze Cato Isaksen. Ze hoopte dat hij haar serieus zou nemen, er was de laatste tijd zoveel gebeurd.

“Van nature ben ik niet bang”, zei ze. “Tage sliep als een os. Hij hoort niets, maar we slapen met de ramen open en ik weet absoluut zeker dat er iemand is als ik het hoor. Een week geleden hoorde ik het voor het eerst. Ik had misschien meteen contact op moeten nemen, maar ik heb de tijd genomen om wat dingen op een rijtje te zetten. Ik wil ook niet overdrijven.”

Cato Isaksen zei niets. Wat zij vertelde klopte met zijn gevoel dat de moordenaar iemand was die ze kenden.

“Gisteren waren de voetstappen er weer. Ik ben opgestaan en heb door de gordijnen gegluurd. Ik weet zeker dat hij heel dicht bij het raam was, want ik kon hem horen ademen. Toen ging hij weg. Ik rende naar het keukenraam om te kijken, maar het was te donker. Er hing een dikke, zwarte bewolking zodat het nog donkerder was dan anders om die tijd.”

Cato Isaksen probeerde zijn stem rustig te houden. “Waarom bent u bang, denkt u aan iets in het bijzonder?”

Helena Bjerke wist het niet. Ze kon haar angst niet beredeneren. “Ik weet het niet”, zei ze.

“Waarom hebt u Tage niet wakker gemaakt?”

“Dat zal ik de volgende keer doen”, zei ze. “Maar we slapen op het moment apart. De toestand is een beetje moeilijk geworden.”

Cato Isaksen begreep dat.

Randi Johansen kwam steeds terug op Brenda Moens zoon. “Ik vind het zo vreemd dat hij geen vrienden heeft”, zei ze. “Hij maakt op mij een asociale indruk.”

“Hij heeft veel contact met zijn zus en zwager”, zei Cato Isaksen. Hij zei het niet hardop, maar eigenlijk vond hij het niet vreemd dat sommige mensen niet veel vrienden hadden. Misschien omdat hij besefte dat hij ook helemaal alleen was. Hij had bekenden en collega’s. Maar geen echte vrienden. Of misschien toch, dacht hij weemoedig. Jawel, hij en Ellen waren vrienden.

De mobiele telefoon ging. Cato Isaksen reed niet in zijn eigen civiele politieauto. In deze was geen handsfreeset gemonteerd, dus hij reed naar de stoeprand en stopte. Randi en hij waren juist naar Tøyen geweest in verband met de jonge vrouw die was vermoord. Toen hij de telefoon opnam, viel zijn oog op een reclameposter aan een muur. Een oude vrouw keek hem over de rand van haar bril aan. In kleine letters stond er een tekst bij over Tine-melk en calcium. Randi Johansen draaide het raampje naar beneden. Het verkeerslawaai stroomde naar binnen en verstoorde het telefoongesprek. Hij verstond bijna niet wat Roger Høibakk vertelde. Hij hoorde alleen dat hij opgewonden was. Randi draaide het raampje weer omhoog. Roger vertelde dat er een anonieme brief op de afdeling was bezorgd. In de brief stond dat er in Rakkestad een bijeenkomst van livegroepen was geweest, op dezelfde dag dat Helena Bjerke het sms-bericht van haar dochter kreeg. Cato Isaksen draaide zich om en keek Randi Johansen afwezig aan. De gedachten maalden door zijn hoofd.

“In Rakkestad”, zei hij.

“Ja, man, stel je voor.” Roger Høibakks stem werd luider. “Helena Bjerke kreeg een bericht van Kathrines mobiele telefoon op de dag dat de livegroep van André Hansen en Nils Bergman zich in die omgeving bevond.”

“En?”

“Snap het dan, misschien was Kathrine daar ook wel. Rakkestad ligt vlak bij de grens, niet ver van Årjäng. Stel je voor dat Kathrine een geintje met ons uithaalt. Misschien hoort ze wel bij de livegroep. Misschien was ze verdomme wel in het bos toen wij met midzomernacht rondslopen in de bossen bij Heer. Misschien was ze wel verkleed als demon.”

Na twee hectische vergaderingen op de afdeling reden Randi Johansen en Cato Isaksen naar Drøbak om te praten met Nils Bergman en André Hansen. Ze leken geen van tweeën iets te begrijpen van de beweringen waar de rechercheurs mee kwamen. Ze gaven toe dat ze op die datum in Rakkestad waren geweest, maar Kathrine maakte zeker geen deel uit van de livegroep, bezwoeren ze. Cato Isaksen geloofde hen. Randi was iets sceptischer. Toen ze in de auto zaten, op weg terug naar Oslo, voelde Cato Isaksen dat de verwarring compleet was. Alles liep alle kanten op.

“Er klopt iets niet”, zei Randi. “Het is net alsof de sporen steeds maar in het hetzelfde kringetje ronddraaien, zonder dat wij er vat op krijgen. Hoe weet je zo zeker dat die jongens de waarheid spreken?”

“Dat weet ik niet zeker” zei Cato Isaksen, “maar mijn intuïtie…”

“Hou op met dat gezeur over je intuïtie”, zei Randi luid.

Cato Isaksen keek haar verwonderd aan. Hij moest het verhaal van de jongens misschien niet voor zoete koek slikken. Maar zowel André als Nils had hardnekkig ontkend dat er een grond van waarheid zat in zijn beweringen. Hij dacht dat hij aardig wat mensenkennis had, maar misschien waren zij wel extreem goede toneelspelers.

Iemand zou Kathrines mobiele telefoon gebruikt kunnen hebben om verwarring te zaaien. Maar wie? Als de politie haar mobiele nummer belde, kwam er alleen een monotone melding die vertelde dat de telefoon was uitgezet of zich in een gebied bevond waar geen bereik was. Dan klonk er een hoge pieptoon. Zolang de telefoon uitstond, was het onmogelijk om hem te lokaliseren.

De rechercheurs vergaderden eindeloos en namen al het materiaal opnieuw door. Ze bekeken nog eens alle tips die de eerste weken waren binnengekomen, en koppelden alle nieuwe informatie aan de oude.

Wie had de anonieme brief verstuurd, en waarom? Sølvi Steen werd nogmaals verhoord. Hetzelfde gebeurde met Maiken Stenberg, Nils Bergman, Kenneth, André en Stein Ove Hansen.

De vakantieperiode was nog niet afgelopen. De dagen waren lang en zonder resultaat. Politiemensen kwamen fris en uitgerust terug van vakantie, maar vielen snel weer terug in dezelfde sleur.

Ingeborg Myklebust was niet tevreden. Dat was ze al een hele tijd niet. Ze vond dat Cato Isaksen zich te lang had gericht op het verband tussen de verdwijning van Kathrine en de moord op haar grootmoeder. Ze hadden misschien te veel in een richting gekeken. Het zag ernaar uit dat de zaak van Brenda Moen voorlopig terzijde zou worden gelegd. Ze konden er geen tijd meer aan besteden. Natuurlijk zouden ze de zaak weer opnemen als er nieuwe informatie zou opduiken, zei ze. Soms werden oude moordzaken jaren later nog opgelost.

Het voorstel van Ingeborg Myklebust om Karsten Tønnesen in te schakelen om de zaak nieuw leven in te blazen, viel niet in goede aarde. Hij maakte profielen, analyseerde het materiaal en had een speciale gave om nieuwe factoren naar voren te halen. Ze hadden eerder gebruik van hem gemaakt in andere zaken waarbij ze helemaal vastzaten. Cato Isaksens argument om hem niet in te schakelen was dat ze niet genoeg materiaal hadden. Er was niet veel te analyseren. Maar Ingeborg Myklebust bleef bij haar standpunt dat ze als een laatste poging de hulp van Tønnesen in zouden roepen.

Toen ze de vergaderkamer had verlaten, zei Roger dat hij wel een paar weken vakantie wilde. “Ik wil deze herfst graag een reis naar Thailand maken”, zei hij. “Maar misschien niet zolang ik nog een naakte vrouw heb die op me ligt te wachten in Grorud”, voegde hij er grijnzend aan toe.

Cato Isaksen moest lachen. Het commentaar van zijn collega had af en toe een bevrijdend effect.