Het team werkte uit alle macht aan het verzamelen van informatie, zowel over de moord als over de verdwijningszaak. Er waren veel tips gekomen van mensen die meenden dat ze Kathrine Bjerke hadden gezien. De politie van Follo had de tips gesorteerd en nader onderzocht. Afdelingschef Ingeborg Myklebust keek naar de groep die bestond uit twaalf personen. Ze had, een beetje plechtig, Cato Isaksen gevraagd of hij in het onderzoek naar de moord op Brenda Moen de leiding op zich wilde nemen. Hij ergerde zich aan haar manier van vragen, alsof het een eer was, waarvoor hij haar zou moeten bedanken. Ze had haar roze vest uitgetrokken en over een stoel gehangen. Haar trui spande over haar borsten. Cato Isaksen kon de gedachte niet uit zijn hoofd zetten dat een van haar borsten nep was. Hij vroeg zich af hoe ze er naakt uit zou zien.

Randi Johansen stootte hem aan.

“Denk aan Georg”, zei ze. “Ik moest je helpen herinneren.”

Cato Isaksen knikte dankbaar en keek op zijn horloge. Over drie kwartier moest hij hem van de kleuterschool halen. Als hij het niet zou redden, zou de hel weer losbarsten. Het hoofd van de school zou Sigrid bellen, die hem vervolgens weer op zijn mobiel zou proberen te bellen. Hamza, Sigrids nieuwe man, zou zich ermee bemoeien en hem vertellen hoe je een goede vader moest zijn. Hij had geen zin in al dat gezeur. Daarom had hij zijn mobiel uitgezet. Bente had vandaag vrij en zou bij een vriendin op bezoek gaan, dus hij wilde haar niet lastigvallen. Ze was al zo vaak in de bres gesprongen om hem te helpen met het kind. Hij zou net als vorige week een taxi sturen om het kind op te halen.

Terwijl ze zat te praten keek Ingeborg Myklebust hem aan. Ze herkende de afwezige uitdrukking op Cato Isaksens gezicht. Ze stond net op het punt hem te vragen verslag van het een of ander te doen, toen hij opstond. Hij verontschuldigde zich met de mededeling dat hij een telefoontje moest plegen. Hij liep die gang op en belde naar de receptie. Hij vroeg of een van de vrouwen daar het transport vanaf de kleuterschool kon regelen.

Toen hij de vergaderkamer weer binnen kwam, keek Ingeborg Myklebust hem geërgerd aan. Asle Tengs leunde over de tafel naar voren.

“We hebben het jonge stel dat vlak bij de plaats delict woont weer verhoord”, zei hij. “Bovendien hebben zich twee automobilisten gemeld, maar geen van beiden rijdt in een donkere BMW

“Heeft de oudere vrouw die vlak voor of na de moord in de omgeving is gezien zich nog gemeld?” Randi Johansen bukte zich om aan haar enkel te krabben.

“Een paar vrouwen hebben contact opgenomen.” Asle Tengs zocht tussen zijn aantekeningen. “Maar niemand komt overeen met het signalement van degene die vlak na de moord is gezien. De vrouwen die zich hebben gemeld, zeggen dat ze geen van allen een schot hebben gehoord. Ze kunnen ook niet precies aangeven wanneer ze langs zijn gelopen, maar denken dat het ongeveer op het tijdstip van de moord is geweest. De buren kunnen eigenlijk geen goede beschrijving geven van de vrouw die ze hebben gezien. De skaters dachten dat ze een donkere mantel droeg. De buren dachten dat het ook een man had kunnen zijn.”

Cato Isaksen legde zijn mobiele telefoon op tafel. Hij kon wachten op Sigrids telefoontje. Telkens als hij een taxi stuurde om zijn zoon op te halen, belde het hoofd van de school naar Sigrid voor toestemming dat de jongen op die manier werd gehaald. Cato Isaksen had erover geklaagd en het hoofd de les gelezen. Als hij het jongetje zou halen, was het ook zijn verantwoordelijkheid hoe dat gebeurde.

Om het andere weekend en elke woensdag of donderdag was zijn jongste zoon bij Cato Isaksen. Dat het dit weekend nu net zijn beurt was. Met het oog op de nieuwe moordzaak had het niet slechter kunnen treffen.

“En die skaters staan helemaal buiten verdenking?” Ingeborg Myklebust keek met een scheef oog naar Roger Høibakk die net een kam door zijn haar haalde.

“Ja”, zei hij en hij richtte zich op. “Cato en ik hebben ze ieder een keer verhoord. Ze zijn veertien en vijftien jaar. Drie stuks. Ze zijn om een uur of halftwaalf opgepikt door een patrouillewagen bij de tramhalte aan de John Colletsplass. Ze zeggen dat ze een knal hebben gehoord, maar ze begrepen niet wat het was omdat ze te ver weg waren. Ik geloof dat we ons niet al te druk moeten maken over die jongens.”

“Ze leken doodsbang toen we met ze praatten” zei Cato Isaksen. “Doodsbang in de goede zin van het woord, als je dat zo kunt zeggen. Ze hadden geen van drieën een slecht geweten.”

Randi Johansen vouwde haar handen onder haar kin.

“De zoon van het slachtoffer zei dat zijn moeder nooit zo laat naar buiten ging. Hij vertelde dat ze bij een soort damesclubje zat dat zich bezighoudt met het koningshuis. De vergaderingen beginnen altijd om zes uur ’s avonds, dus ze was altijd ruim voor tienen thuis. En bovendien was er die avond geen vergadering”, voegde ze eraan toe. “Dat ze vlak voor elf uur het huis verliet klopte dus niet. Dat was letterlijk wat hij zei: ‘Het klopte niet.’ Ze ging af en toe met een vriendin naar de bioscoop of de schouwburg, maar nooit zo laat.”

Een jonge aspirant kwam de kamer binnen en gaf een vel papier aan Cato Isaksen. Hij had hem gevraagd de Ford Transit te checken waarmee Kenneth Hansens vrienden waren gekomen. De wagen stond geregistreerd op naam van Birger Lofthus in Drøbak, maar werd dus door zijn zoon Lars gereden, een van de vrienden van Kenneth Hansen. Vanwege de verzekering, dacht Cato Isaksen. Daarom stond de auto op zijn vaders naam. Hij dacht aan de wens van zijn oudste zoon Gard om zijn oude auto op zijn vaders naam te zetten, zodat hij goedkoper uit was. Maar dat kon hij niet doen, als politieman moest hij zich aan de regels houden. Hij had ook niet aangeboden zijn zoon financieel bij te springen.

”Hoe zit het eigenlijk met die Alf Boris Moen?” Preben Ulriksen boog zich over de tafel heen. “Roger, jij zei toch dat er iets bijzonders met hem was?”

Randi Johansen antwoordde voor hem.

“De zoon is aangeslagen, maar lijkt verder in orde. Ik heb vanmorgen een lang gesprek met hem gehad. Hij heeft met zijn moeder samengewoond, in het appartement boven haar, sinds hij een jaar of twintig was. Hij is vrijgezel en heeft geen strafblad. Werkt op het ministerie van Defensie. Volgens de mensen met wie we hebben gesproken is het een goede vent, een beetje saai, hij werkt als ambtenaar, maar is verder oké.”

“Klinkt verdacht”, zei Roger Høibakk met een grijns.

“Helemaal mee eens”, zei Preben Ulriksen.

“Je schiet je eigen moeder toch niet honderd meter van je eigen voordeur dood”, zei Randi Johansen terwijl ze een papvlek van haar broek probeerde te krabben.

“Misschien wel. Misschien was hij degene die vlak na de schoten de hoek omging. Hij zou zo thuis zijn en kon doen alsof hij de hele avond thuis was geweest. Jij zei toch dat hij naar alcohol rook?” Cato Isaksen knikte naar Roger Høibakk, die hem afwezig aankeek.

“Ik weet niet of het alcohol was”, zei hij. “Het kan ook iets anders zijn geweest.”

“Een dag eerder is er een tasjesroof op Majorstua geweest.” Thorsen pakte een vel papier uit een map. “Een oude vrouw, 84 jaar. Haar tasje werd gestolen door een jonge man op een fiets. Die zaak leggen we natuurlijk aan de kant, tenzij we iets nieuws vinden waardoor hij weer interessant wordt.”

Een van de vrouwen van de receptie belde Cato Isaksen op zijn mobiel om te zeggen dat zijn zoon bij het politiebureau was aangekomen. Hij stond beneden bij de receptie op hem te wachten. Cato Isaksen stond op en liep snel naar de deur.

Het vijfjarige jongetje was vies en nat en had een snotneus.

“Ik heb water in mijn laarzen, papa”, zei hij. “Gaan we vandaag in een echte politieauto rijden?”

Cato Isaksen knikte even tegen de receptioniste en legde zijn arm om de schouders van het ventje.

“Vandaag niet”, zei hij.

“Ik doe mijn laarzen uit”, zei Georg. Hij schopte de blauwe cherrox-laarzen met ogen en een rij tanden op de neus van zijn voeten.

Cato Isaksen bukte zich en pakte ze op. De natte kindervoeten lieten een spoor achter op de vloer.

Toen ze op de afdeling kwamen, was de vergadering met het onderzoeksteam afgerond. Iedereen liep naar zijn eigen kamer. Ingeborg Myklebust was gelukkig nergens te zien. Hij kon haar hatelijke opmerkingen als hij op zijn zoon moest passen niet verdragen. Zij vond het werk het allerbelangrijkste. Dat kwam vóór alles.

“Ik moet nog één ding doen voor we naar huis gaan”, zei Cato Isaksen tegen zijn zoon die zijn muts had afgezet. Zijn natte haar piekte alle kanten op. Een lange streep viezigheid liep van zijn ene oor over zijn wang tot halverwege zijn hals naar beneden.

Cato Isaksen zocht het verslag op van het verhoor van de getuige die Kathrine Bjerke had gezien in de nacht dat ze verdween. De vrouw, een jonge moeder uit Drøbak, was op 20 februari even na middernacht in de richting van de tunnel gereden. Ze zou haar man van zijn werk bij het Rainbowhotel in Røyken halen.

Terwijl Georg alle laden van de drie kasten in de kamer opentrok en weer dichtschoof, las de rechercheur snel het verslag door.

Verhoor van Heidi Greaker, geboren: 06-05-1975.

Een jong meisje stond bij de bushalte vlak voor de ingang van de tunnel (aanvulling: de Oslofjordtunnel, vanuit de richting Drøbak). Het meisje, naar alle waarschijnlijkheid Kathrine Bjerke, vanaf nu K.B. genoemd, leunde op twee krukken terwijl haar ene voet op de andere rustte. Ze droeg aan een voet een zwarte sneeuwlaars, in een moderne uitvoering met een dikke, zware zool. De andere voet zat in het gips. Het jonge meisje werd een paar seconden lang door de koplampen verlicht. Ze droeg een beige duffel en had halflang, blond haar. (Komt overeen met de informatie van de moeder.) Haar gezicht stond ernstig. De getuige, vanaf nu H.G. genoemd, schatte haar op twaalf of dertien jaar, maar ze kon natuurlijk ook veertien zijn. Ze vertoonde duidelijk overeenkomsten met de vermiste K.B. Getuige H.G. zegt: “Hoewel ik haar slechts enkele seconden heb gezien, kan ik me haar heel goed herinneren omdat het beeld me verontrustte. Jonge meisjes zouden niet in hun eentje, midden in de nacht, in het donker moeten staan. Zeker niet zulke jonge meisjes.” H.G. zegt dat ze zelf een dochtertje heeft, en dat het meisje haar daarom opviel.

De weg liep langs de bushalte in de richting van de rotonde. Het was even na middernacht op dinsdag 20 februari. H.G. zegt dat het een paar graden vroor, omdat er een dun laagje ijs op de weg lag en het spekglad was. Het motregende een beetje, dus moest H.G. gebruikmaken van de ruitenwissers.

De deur ging open en Roger Høibakk kwam binnen.

“Ik ga nu naar huis”, zei hij. “Ik heb een hele tijd niet geslapen.”

Cato Isaksen vouwde het verslag van het verhoor dubbel en legde het terug in de map. Tegelijk pakte hij de kleine tape waarop het verhoor was opgenomen en stopte hem in de cassettespeler. Georg schoof een lade zo hard open en dicht dat het pijn deed aan zijn oren. “Hou op!” riep Cato Isaksen tegen zijn zoon, die hem beteuterd aankeek.

Roger Høibakk liep naar Georg toe en haalde een hand door het haar van het jongetje.

“Het is mooi dat Ellen gaat trouwen”, zei hij, “dan produceert die viriele vader van jou tenminste niet meer van die kleine druktemakers.”

“Nu moet je ophouden”, zei Cato Isaksen kortaf.

“Zo is het verdomme toch”, zei Roger Høibakk. “Jij denkt alleen maar aan neuken.” Een grijns trok over zijn vermoeide gezicht.

Cato Isaksen wuifde hem schaapachtig weg. Toen lachte hij even. Hij kon het niet laten, hoewel het hem grenzeloos irriteerde dat Roger het wat betreft hem en Ellen precies goed geschoten had.

Roger liep de kamer uit. Cato Isaksen drukte op de startknop van de cassettespeler. Na een paar tellen dreef Heidi Grindakers stem door de kamer.

“Als je ’s nachts autorijdt, zie je af en toe iets wat even op je netvlies blijft hangen. Je rijdt in het donker en ziet bijvoorbeeld iemand langs de kant van de weg lopen. Eén moment lang word je in beslag genomen door die onbekende, door het tijdstip, de beweging en de plaats. Dan vergeet je alles weer.”

“Waardoor bleef het beeld van dit meisje hangen? En het tijdstip?”

“De hele setting.”

“Leek ze bang?”

“Dat geloof ik niet. Het kwam met name omdat het zo laat was en pikdonker, en omdat ze zo jong leek. En dan waren er nog die krukken.”

Cato Isaksen zette de cassettespeler uit. Georg zei dat hij honger had en zijn vader beloofde dat ze onderweg iets zouden kopen. Later zouden ze met elkaar warm eten, als Bente thuiskwam van de vriendin die ze op haar vrije dag had bezocht.