Kathrine zat spierwit, met grote ogen, geknield op de vloer met de kruk boven haar hoofd geheven. Naast haar lag het pistool. Cato Isaksen wist dat hij dit nooit meer zou vergeten, dit waanzinnige, bloedige theater dat zich had afgespeeld in het grijze stenen vertrek. Ze keek hem aan alsof ze hem niet zag. Ze probeerde op te staan, maar zakte voor zijn voeten weer in elkaar. Ze rook de geur van natte lucht en gras die door de open deur naar binnen zweefde. Ze dacht dat ze nog nooit in haar leven iets frissers had geroken. In de verte donderde het zachtjes.
Cato Isaksen kon zijn ogen niet van haar losmaken, maar verplaatste uiteindelijk toch zijn blik naar Alf Boris Moen die op zijn rug op de grond lag. Hij keek hulpeloos op naar de rechercheur en stak zijn grote hand met de diamanten ringen naar hem uit. Uit zijn keel klonken zacht snikkende geluiden. “Ze heeft op me geschoten”, fluisterde hij verwonderd.
De rechterkant van zijn gezicht was volledig besmeurd met bloed. Overal zat het bloed, in zijn haar, zijn open mond, zijn ogen. Maar hij ademde, hij leefde.
Cato Isaksen keek naar de uitgestoken hand. Toen liep hij naar Kathrine toe en nam de kruk uit haar handen. Hij legde hem voorzichtig op de grond, gaf haar zijn hand en trok haar behoedzaam omhoog.
Kathrine keek de vreemde man verwonderd aan. Hij sloeg zijn arm om haar magere schouders. Ze klampte zich aan hem vast. Ze was vel over been. Cato Isaksen leidde Kathrine voorzichtig naar buiten terwijl het gesnik van Alf Boris Moen steeds zachter en zachter klonk. In de gang vroeg hij haar even tegen de muur te blijven staan. Hij draaide zich om, duwde de zware deur dicht en schoof de grendel ervoor.
Helena Bjerke lag trillend achter de muur. Het geluid van het schot had haar bevroren. Ze rustte met haar wang tegen de muur en had het afwisselend warm en koud. Haar mond was droog. Ze rook de ijzer geur die opsteeg van de aarde. Dat was het enige wat ze herkende, de ijzergeur van de aarde. In een paar kleine steentjes zag ze plotseling een chaotisch patroon van tekens. Uit alle macht zette ze haar handen tegen de muur en ze probeerde op te staan.
Ze kwam moeizaam overeind en stak haar vingers tussen het gaas van het hek. Ze sloot haar ogen, voelde niet langer de kou hoewel ze wist dat alles voorbij was.
Opeens werd de lucht doorsneden door een zwak stemgeluid. Helena Bjerke opende haar ogen. Ze dacht dat ze hallucineerde. Het beeld van Kathrine in de deuropening samen met de politieman kon toch niet waar zijn? Ze kneep haar ogen dicht, opende ze weer. Het was Kathrine. Ze voelde een warme vreugde door zich heen stromen. Ze kon de indrukken niet verwerken. Vanbinnen was alles een grote chaos.
Kathrine zag er ongeveer uit zoals ze zich had voorgesteld. Ze was mager, maar ze had niet gedacht dat haar haar zo vol klitten en knopen zou zitten, zo ruig en wanordelijk. Ze nam de bange ogen op, de bleke huid en het bloed op haar handen en kleren.
Elke keer dat haar moeder over haar had gelezen in de kranten of beelden had gezien op tv, had ze gedacht dat ze er zo niet meer uit zou zien. Ze wist dat als haar dochter leefde, de omstandigheden haar veranderd zouden hebben. Ze had geloofd dat ze overleden was. Maar diep vanbinnen was ze blijven hopen. Een moeder geeft haar kind nooit op.
Kathrine keek naar de grijze plassen regenwater. “Het is herfst”, zei ze verwonderd. Ze bleef zich aan Cato Isaksen vastklampen die zijn arm stevig om het magere lichaam heen hield. Toen zag ze haar moeder.
Helena Bjerke barstte in huilen uit, liet het gazen hek los en stak haar armen uit. Cato Isaksen hield het meisje steviger vast. Hij dacht dat ze zou vallen. Maar ze viel niet. Zo liepen ze zachtjes de donkere regen in naar haar moeder die stond te wachten bij het hek.