Het centrum van Årjäng stelde niet veel voor. Een oud handelsstadje met wat kleine industrie en een paardenrenbaan. Een eindje terug waren ze door een groot bord aan de kant van de weg welkom geheten in Värmlandslän. Het plaatsje lag 25 kilometer van de Noorse grens. Roger Høibakk reed snel. “Pas op”, zei Cato Isaksen, “dat we niet in een Zweedse cel belanden.” Høibakk lachte.
Cato Isaksen bekeek de omgeving. Het landschap was net als in Noorwegen. Uitgestrekte akkers en bosgebieden. Kleine winkeltjes en huizen langs de weg. Toen ze Årjäng naderden, reden ze langs een paar hoge flatgebouwen die niet in deze omgeving pasten. Helena Bjerke en Tage Wolter waren de vorige dag in Årjäng geweest. Cato Isaksen had hen op de mobiele telefoon gebeld om te horen hoe het was gegaan, of ze nog iets nieuws hadden ontdekt. Dat hadden ze niet. Hij had met Tage Wolter gesproken. De stiefvader vertelde dat ze zijn moeder hadden bezocht op het boerderijtje waar zij en zijn broer woonden, niet ver van de Järnsjö. Ze hadden niets van Kathrine gehoord of gezien, beweerden ze. Eigenlijk beviel het Cato Isaksen niet dat Tage Wolter hem voor was geweest. Hij had zijn twijfels over hem. Hoewel het er nu op leek dat Kathrine Bjerke vrijwillig was verdwenen.
Roger Høibakk zette de auto neer op een vrije parkeerplaats midden in het centrum. De rechercheurs liepen een rondje langs diverse winkels en vroegen aan mensen of ze Kathrine hadden gezien. De foto die ze bij zich hadden, was een schoolfoto van vorig jaar. Niemand had haar gezien, totdat een groenteboer, die ook kaarten verkocht, ging twijfelen. “Maar die jonge meisjes lijken zoveel op elkaar”, concludeerde hij. “Nee, ik geloof niet dat ik haar gezien heb” zei hij uiteindelijk.
Dezelfde kaart van de hoofdstraat als Kathrine had gestuurd, vonden de rechercheurs in een fruitwinkel, in een boekhandel en hij een kiosk op de markt. “Ze moet hier zijn geweest”, zei Roger Høibakk pertinent.
Ze kregen het telefoonnummer van de plaatselijke krant, ze belden en spraken af dat er de volgende dag een bericht van vermissing in de krant zou worden geplaatst met een foto van Kathrine erbij. Op dezelfde manier werd contact opgenomen met een lokaal radiostation.
Het was al bijna twaalf uur toen ze aankwamen bij een klein boerderijtje vlak bij Sanda aan de Järnsjö. Een oude witte Saab stond op het erf geparkeerd. Een laag, rood woonhuis en een paar andere, nogal vervallen gebouwtjes die waarschijnlijk dienstdeden als stallen en schuren, stonden rond de binnenplaats. Tussen het grind op de hobbelige oprit schoten bloemen en onkruid omhoog.
Een oude vrouw in een geruite broek en een lichtblauwe gebreide trui kwam naar buiten. Ze had duidelijk op hen zitten wachten. Ze was fors gebouwd en had een breed, kleurloos gezicht. Haar buik puilde uit onder de strakke trui, die zijn beste tijd had gehad. Ook haar handen waren groot.
Ze stelde zich voor als Agnetha Wolter en gaf de rechercheurs om beurten een hand.
“Ze zijn hier al geweest”, zei ze verdrietig. “Mijn zoon en de vrouw met wie hij samenwoont. Het is een vreselijke zaak.”
Cato Isaksen keek op haar neer. Ze was hooguit een meter zestig lang. Johan Wolter kwam door de dubbele deuren van wat waarschijnlijk de stal was, naar buiten. Tage Wolters broer leek in de verste verte niet op Kathrines stiefvader.
Johan Wolter was een kleine, krachtige man met borstelige wenkbrauwen. Hij had hetzelfde brede gezicht als zijn moeder en droeg werkkleding. Cato Isaksen bedacht dat Tage Wolter en zijn broer onmogelijk dezelfde vader konden hebben. Johan Wolter begroette de rechercheurs kortaf en zei verder niets.
Een zwarte kat kwam van de hooizolder. Cato Isaksen bukte zich om hem te aaien. Hij dacht aan zijn eigen Marmelade die was verdwenen.
Ze werden uitgenodigd in de grote keuken. Ze namen plaats rond de oude keukentafel. Cato Isaksen nam het koffiekopje aan dat de oude vrouw hem aanreikte. “Hoelang is het geleden dat u uw zoon hebt gezien? Afgezien van gisteren dan”, voegde hij eraan toe.
“Tja, dat is jaren geleden”, zei ze zacht.
“Kunt u vertellen waarom?”
“Nee”, zei ze resoluut terwijl ze hem met haar lichtblauwe ogen aankeek. Haar grijze haar was uit het gezicht getrokken en in een knoetje opgestoken.
“Het heeft met geld te maken.” Johan Wolter kwam binnen. Hij deed zijn werkhandschoenen uit en legde ze op de ladekast. “We gaan niet renoveren. We gaan verkopen”, zei hij luid. “Tage heeft nergens mee geholpen. Hij is een leugenaar en een huichelaar.”
Zijn moeder wuifde hem weg. “Daar hoeven we niet over te praten”, zei ze en ze wendde zich weer tot de rechercheurs.
“Mijn broer kan naar de pomp lopen”, vervolgde hij.
“Nee, Johan, hou op”. Zijn moeder weerde hem met een ongelukkig gezicht af. Het was duidelijk dat ze er niet over wilde praten. “Wij hebben die Kathrine nooit ontmoet”, ging ze verder, “dus we begrijpen dat met die ansichtkaart ook niet.”
“Ze is hier in elk geval niet geweest”, concludeerde Johan Wolter en hij liep met een boze uitdrukking op zijn gezicht weer naar buiten.
De rechercheurs kregen te horen dat het kleine boerderijtje al jarenlang niet werd gebruikt en dat Johan Wolter in hun levensonderhoud voorzag met het repareren van auto’s. “Hij heeft in de schuur een soort werkplaats ingericht”, zei zijn moeder met een vermoeid knikje. “Het is moeilijk”, zei ze bitter. “Jullie in Noorwegen zijn zo rijk.”
Cato Isaksen en Roger Høibakk moesten om die uitspraak even glimlachen en probeerden haar aan het verstand te brengen dat gewone mensen in Noorwegen hetzelfde waren als in Zweden. Dat geloofde ze duidelijk niet. “Jullie zeggen maar wat”, zei ze zuchtend. “Die Helena was zo verbitterd”, vervolgde ze. “Wat is er eigenlijk gebeurd?”
Cato Isaksen vertelde over Brenda Elise Moen, die vlak voor haar eigen huis was neergeschoten en vermoord. Hij zei dat hij geloofde dat Helena Bjerke erg veel van haar moeder had gehouden. Bovendien was haar dochter verdwenen, dus misschien was het niet zo gek dat ze over haar toeren was.
Agnetha Wolter leek oprecht verrast en gechoqueerd. “Daar hebben ze niets van gezegd. We wisten er niets van”, zei ze zachtjes.
Toen ze weer in de auto zaten en in de richting van Oslo reden, zat Cato Isaksen achter het stuur. Hij stopte bij een kruising en wachtte tot een vrachtwagen was gepasseerd. Waarom had de familie Wolter geen contact meer met elkaar?
“Wat een mensen”, zei Roger Høibakk. “Gods straf voor varkens is dat ze eruitzien als varkens.”
“Wat bedoel je?”
“Die moeder zag eruit als een varken. De zoon ook. Zag je die broek die Johan Wolter aanhad? Met bretels en zo. Hij zei dat Tage Wolter een leugenaar en een huichelaar was. Maar mensen die op zo’n manier over anderen praten zijn het vaak zelf.”
“Ik ben het met je eens dat ze een beetje vreemd waren”, zei Cato Isaksen. “Tage Wolter moet in elk geval een mooie vader hebben gehad”, concludeerde hij.
Op de terugweg stopten ze bij diverse restaurants en bars en een hotel om te vragen of Kathrine daar misschien had gewerkt. Maar ze kwam niemand bekend voor.
Ze reden verder. Roger Høibakk viel op de passagiersstoel bijna in slaap. Opeens deed hij zijn ogen weer open en keek naar zijn collega.
“Vreemde toestand, alles bij elkaar”, zei hij. “Ik heb er een akelig gevoel over.” Cato Isaksen concentreerde zich om de auto op de weg te houden.
“Ik vind dat we onze fantasie niet op hol moeten laten slaan”, zei hij.
“Maar waarom ging ze juist hierheen? Ze wist vast dat de moeder van haar stiefvader hier woonde toen ze hierheen ging.”
“Als ze hierheen ging.”
“Natuurlijk heeft ze dat gedaan. Aan de andere kant”, zei hij, “is het een beetje vreemd dat niemand haar heeft gezien.”
“Dat is niet zo gek”, zei Cato Isaksen. “Mensen zijn niet zo opmerkzaam.”
“Ik denk dat ze de kaart zelf heeft geschreven”, concludeerde Roger Høibakk.
Cato Isaksen tilde een hand van het stuur en veegde vermoeid over zijn voorhoofd. “Over een paar dagen krijgen we de analyse van het handschrift”, zei hij en hij liet zijn blik over het landschap glijden, over de weilanden en de bossen en de verspreide bebouwing. De zon stond op het punt te verdwijnen achter een paar hoge sparrenbomen. Iets zei hem dat Kathrine hier niet was. Misschien was ze er ook nooit geweest. Dat zou een treurige conclusie zijn. Het handschrift op de kaart leek echt genoeg. Had iemand haar gedwongen om de kaart te schrijven?