Alf Boris Moen draaide zich om. Hij kon zijn zus in het donker niet zien. Hoe ver liep ze achter hem? Probeerde ze er toch vandoor te gaan? Hij kon wel wild om zich heen gaan schieten, maar hij moest in de gaten houden hoeveel kogels hij nog had. Hij bleef met opgeheven hoofd staan luisteren. Hij stond verborgen achter een boomstam te wachten. Twee wandelaars naderden. Hij werd zijn zus gewaar die op dat moment langs hem heen liep. Hij wierp zich op haar. Pijlsnel haalde hij een sjaal uit zijn zak en bond hem over haar mond. Hij legde haar op de grond en richtte het pistool op haar. Helena bood geen tegenstand.

“Mijn beste meid”, zei haar broer zacht fluisterend, “nu komt het erop aan. Niemand stuurt mijn plannen in de war. Niet nu ik bijna mijn doel heb bereikt.” Helena sloot haar ogen. Een nieuwe gedachte schoot door haar heen. Hij kon haar nu niet neerschieten, want dan zouden de wandelaars het horen en de politie bellen. Hij zou ontdekt worden. Ze wist dat het haar wat tijd zou geven.

“Ze zullen denken dat het een jager is die op een dier schiet”, zei hij ineens, alsof hij haar gedachten kon lezen.

Ze sloot haar ogen. Er gebeurde niets, dus deed ze ze weer open. Hij beduidde haar dat ze op moest staan. Hij gaf haar een hand en trok haar omhoog. Ze was helemaal klam van de kletsnatte bosgrond. De sjaal zat nog steeds om de onderste helft van haar gezicht geknoopt. Hij hield haar stevig tegen zich aangedrukt, tot de wandelaars over het pad uit het zicht verdwenen. “Ik wil dat je eerst Kathrine ziet”, zei hij kwaadaardig en hij bond hardhandig een stuk touw om haar polsen en enkels.