Helena Bjerke nam een paar kleine slokjes van de warme thee terwijl ze ondertussen het tv-scherm in de gaten hield. In de hoofdstraat van Oslo was het ondanks het grijze weer een drukte van belang. Iedereen wilde het bruidspaar langs zien rijden op weg naar de domkerk. De mensenmassa zwermde over de trottoirs. Om de andere lantaarnpaal hing een Noorse vlag en de bloemenpracht waarmee de stad was versierd, was overweldigend.
Plotseling stond haar broer in de deuropening. Helena Bjerke schrok op. Ze had hem niet horen binnenkomen. Ze legde haar breiwerk aan de kant. “Ik had je niet gehoord”, zei ze. “Hoe ben je binnengekomen?”
Alf Boris Moen keek haar aan. “De deur was open” zei hij.
“Tage heeft hem vergeten af te sluiten.” Helena Bjerke beduidde dat hij moest gaan zitten. “Vroeger deden we de deur nooit op slot, maar daar zijn we nu mee begonnen. Want ik denk dat er ’s nachts soms iemand om het huis sluipt”, zei ze.
“Waar is Tage?” Alf Boris Moen stond nog steeds op dezelfde plek. “Hij is een stukje gaan varen met de boot. Hij heeft het de laatste tijd niet gemakkelijk gehad. Hij heeft nog steeds het gevoel dat ik hem verdenk van wat er met Kathrine is gebeurd.”
“En dat doe je niet?”
“Nee”, zei ze. “Eigenlijk niet. Ga zitten”, herhaalde ze, “dan zal ik koffie zetten. Blijf je hier vanavond? We koken wat lekkers en kijken naar de bruiloft. We doen het lekker rustig aan.”
Haar broer schudde zijn hoofd. “Helena, je moet me helpen”, zei hij.
Ze keek hem aan. Hij was anders. Zijn gezicht had een lege uitdrukking. Er moest iets zijn gebeurd.
“Wat is er?” Ze stond op. Het breiwerk viel op de vloer. Een breipen rolde rinkelend over het parket. De bol wol wikkelde zich om haar rechterbeen.
Hij liep naar zijn zus toe en legde zijn hand op haar arm.
‘Ik moet iets bekennen”, zei hij. “Ik heb zelf wat dingen nagezocht. Ik ben daar al een hele tijd mee bezig, en je gelooft niet wat ik heb gevonden.”
“Wat dan?” Ze schreeuwde het bijna uit. “Wat dan?”
“De politiemensen hebben hun werk niet goed gedaan”, zei hij. “Ik denk dat ik Kathrine heb gevonden.”
“Wat zeg je?” Ze snakte naar adem. Ze hield haar handen voor haar mond en keek hem met wijd opengesperde ogen aan. “Is ze dood?” Helena Bjerke dacht dat ze flauw zou vallen. De kamer werd zwart voor haar ogen.
“Nee”, zei hij, “ze leeft.”
“Ze… leeft?” Helena Bjerke hield nog steeds haar handen voor haar mond. “Leeft ze?” riep ze. “Zeg je dat ze leeft?”
“Ja”, zei Alf Boris Moen verbeten. “Maar we moeten ons haasten.” Hij keek met een bezorgde blik naar zijn zus.
“Maar de politie… We moeten het zeggen.”
“We bellen uit de auto.”
“We moeten met Cato Isaksen praten. Hij is de baas. Ik heb zijn telefoonnummer.” Helena Bjerke liep naar haar handtas en begon erin te zoeken. Haar handen trilden zo dat haar tas op de vloer viel. “Hij was hier gisteren nog”, zei ze huilend.
“Neem je tas mee, dan gaan we weg”, zei haar broer vastbesloten en hij liep naar de deur.
Waar was haar telefoonboekje met het nummer van de politieman? Helena Bjerke snikte het uit. De angst tintelde in haar huid. “O, mijn god, o, mijn god”, herhaalde ze.
Haar broer stond ongeduldig op haar te wachten in het portaal. “We bellen uit de auto”, herhaalde hij.
Helena Bjerke pakte haar tas, strompelde de gang in, stak haar voeten in een paar schoenen en trok een windjack aan. Ze ving een glimp op van haar gezicht in de spiegel. Het zag er vreemd en naakt uit. Ze voelde zich onwerkelijk. Alsof dit iemand anders overkwam.
Buiten hield haar broer het portier voor haar open. Ze viel op de stoel neer. Kippenvel trok over haar armen. Wat was er gebeurd?
Alf Boris Moen stapte achter het stuur, draaide de sleutel om en startte de witte auto. Hij draaide achteruit en reed snel naar de weg.
Helena Bjerke pakte haar sigaretten. “Ik moet roken”, zei ze en ze zocht naar haar aansteker. Ze kon hem niet vinden en bleef met de onaangestoken sigaret in haar mond zitten.
“Waar is ze?” De angst dat het niet waar zou zijn, hield haar hart in zijn greep.
Hij keerde zich ernstig naar haar toe. “Je zult het niet geloven, maar ze wordt gevangengehouden.”
“Gevangen? Door wie?”
Alf Boris Moen schudde het hoofd. “Het is zo idioot dat je het nooit zult geloven”, zei hij.
Helena Bjerke ademde zwaar.
“Het is een vrouw.”
“Een vrouw?”
Hij knikte en concentreerde zich op de weg. “We moeten een beetje voorzichtig zijn”, zei hij. “Ik geloof dat ze het vandaag allemaal af wil sluiten.”
“Vandaag?”
“Ja.”
Ze reden zwijgend verder. Het grijze nazomerlandschap gleed voorbij. De mist lag zwaar over de bomen. Mensen vlagden voor het kroonprinselijk paar. Iets weerhield Helena Bjerke ervan om meer vragen te stellen. Ze keek naar het scherpe profiel van haar broer. Verdriet, onmacht, schuld, alles stroomde door haar hoofd en maakte haar woordeloos.