De theorie waar de politie nu mee werkte, begon vorm te krijgen. Zou alles gebaseerd kunnen zijn op iets wat Kathrine over haar stiefvader aan haar grootmoeder had verteld, waar niemand anders iets vanaf wist? Zou Brenda Moen gedreigd kunnen hebben het aan Helena Bjerke te vertellen? Was het Tage Wolter te heet onder de voeten geworden? Zo erg dat hij er iets aan moest doen? Hij zou Kathrine op 20 februari, even na middernacht, bij de ingang van de tunnel opgehaald kunnen hebben. Maar Helena Bjerke zei dat hij rond elf uur weer thuis was. Misschien wist ze niet meer precies hoe laat het was geweest. Dat moment was de grootste onzekerheid in de theorie. Als hij haar had opgehaald, had hij haar misschien de ansichtkaart al laten schrijven om iets achter de hand te hebben als de dingen verkeerd liepen. Had hij in dat geval al het plan opgevat om zijn schoonmoeder te vermoorden? Maar Brenda Moen had alles al kunnen vertellen in de twee weken na Kathrines verdwijning, toen ze nog in leven was. En als hij Kathrine had vermoord, had hij haar dan in de boot kunnen verstoppen? Misschien was hij pas de volgende dag uitgevaren om het lijk te dumpen. Tage Wolter had geen alibi voor 7 maart, toen Brenda Moen werd vermoord, noch voor de avond van 6 juni. Hij zou naar Årjäng gereden kunnen zijn om Kathrines kaart te posten die een dag later was afgestempeld en verstuurd.

Maar op een bepaalde manier leek het allemaal niet te kloppen en was het misschien ook niet zo waarschijnlijk. Cato Isaksen was niet tevreden.

Misschien dat hij daarom elke middag en avond naar Drøbak reed om Tage Wolter te volgen. Waar het goed voor was, wist hij zelf ook niet. Als Tage Wolter iets met de zaak te maken had was de opdracht, als je het al zo kon noemen, al uitgevoerd. Hoewel moordenaars zich vaak verraadden door in hun dagelijks leven kleine foutjes te maken. Op de een of andere manier was er iets met Tage Wolter aan de hand, hoewel Cato Isaksen er niet precies de vinger op kon leggen.

Tage Wolter werkte de ene dag tot vijf uur en de andere dag tot negen. Bovendien werkte hij ook nog om de andere zaterdag.

Donderdag 14 juni zat Cato Isaksen weer in zijn auto, half verscholen achter het benzinestation bij het winkelcentrum City-Drøbak. Met de mobiele telefoon belde hij Helena Bjerke en vroeg hoe het met haar ging. Of ze het de laatste tijd moeilijk had gehad.

“Ja”, zei ze. “Tage vindt dat ik hem heb verraden.”

“Maar dat hebt u toch niet.”

“Nee.”

“Ik moet u nog iets vragen. Kan hij die avond met de boot zijn uitgevaren?”

Het bleef even stil. “Ik weet wat u denkt. Maar nee, daar heeft hij geen tijd voor gehad. Hij was maar heel even weg. Tage liegt niet”, zei ze verdrietig. “Ik hoop dat jullie die theorie nu kunnen laten vallen. Alles is zo moeilijk geworden.”

“Was hij de volgende dag met de boot weg?”

“Toe”, smeekte Helena Bjerke. “Ik weet het niet, ik kan het me niet herinneren. Ik kan er niet meer tegen.”

Cato Isaksen vertelde dat de politie verschillende theorieën had ontwikkeld. “Het spijt me dat ik u lastig moet vallen”, zei hij.

“Ik begrijp het wel, maar ik kan het me echt niet herinneren.” Opeens had Helena Bjerkes stem een scherpe ondertoon.

Cato Isaksen sloot het gesprek af en legde de mobiele telefoon op de stoel naast hem. De theorie dat Tage Wolter het lijk van Kathrine in de boot had verborgen en de volgende dag was uitgevaren om haar te dumpen, was niet geheel onwaarschijnlijk. Maar iemand moest hem in dat geval hebben gezien. Als hij terug was op het politiebureau, zou hij checken hoe ver buiten de haven ze hadden gezocht met de minionderzeeër. Maar stroming zou het lijk hoe dan ook ver naar open zee hebben gevoerd. Als Tage Wolter haar vanaf de boot had gedumpt, zou het onmogelijk zijn om haar terug te vinden. Er was te veel tijd verstreken.

Helaas was hij genoodzaakt geweest om het grootste deel van zijn team op twee nieuwe zaken in te zetten. Zelf werkte hij nog steeds aan de Bjerke/Moen-zaak zonder de anderen echt op de hoogte te houden. Het irriteerde hem mateloos dat hij geen antwoorden vond. En juist op dit moment had hij zoveel andere dingen aan zijn hoofd. Iedereen zeurde. Bente zeurde over een nieuwe baan. Georg was snotterig en verkouden. Vetle zanikte over de kat die was verdwenen. Tegenover zijn oudste zoon Gard had hij last van een slecht geweten. Hij had hem beloofd dat ze een keer naar de bioscoop zouden gaan, met zijn tweeën. Maar wanneer had hij daar tijd voor? En Ellen had hij al drie dagen niet gesproken. Het enige wat het schaduwen van Tage Wolter tot nu toe had opgeleverd, was de bevestiging dat Alf Boris Moen regelmatig bij zijn zus op de koffie ging. Af en toe ging hij ook met zijn zwager naar de boot.

Twee dagen later zat Cato Isaksen in de auto te wachten op Wolter. Hij kwam de achterdeur uit en liep naar zijn auto. Hij stapte in en reed weg. Cato Isaksen bleef hem op afstand volgen, zoals gewoonlijk. Wolter reed niet naar huis, maar naar het centrum waar hij bij de haven zijn auto neerzette.

Cato Isaksen reed de hoek om en parkeerde in de hoofdstraat. Daarna slenterde hij naar de waterkant en ging zitten op een van de bankjes langs het voetpaadje dat langs de haven voerde. Hij nam plaats op het allerlaatste bankje. Hij keek naar Tage Wolter die een emmer en een zeemlap pakte. De rechercheur keek nieuwsgierig naar wat hij deed. Hij was niet bang dat hij ontdekt zou worden. Tage Wolter was altijd erg gericht op zijn bezigheden. Cato Isaksen voelde zich opeens heel moe. Hij sloot de ogen tegen de zon. Ze hadden alleen maar aanwijzingen tegen Wolter. Hij was eigenlijk een intelligente man. Plotseling, terwijl de zon op zijn gezicht brandde, schoot hem te binnen dat Wolter zich misschien op een andere manier van het lijk had ontdaan. Hij was slager. ‘Die slager’ had Kathrines grootmoeder hem genoemd. Er was iets met de manier waarop ze het had gezegd. Hij wist hoe hij met vlees moest omgaan, het in stukken moest snijden. Een gevoel van kilte kroop langzaam langs zijn rug naar boven. Cato Isaksen opende zijn ogen. De boten lagen vredig te dobberen op het water. Tage Wolter was weg.