Plotseling stond een onbekende vrouw voor haar in het bos. Helena Bjerke, die nat was en het koud begon te krijgen, zat op de boomstronk te wachten op haar broer. Ze keek verwonderd op naar de vrouw. Ze had haar niet horen aankomen. De vrouw was zwaar opgemaakt en de wenkbrauwen waren met een zwarte, smalle streep getekend. De volle mond was met een oranjerode lippenstift gekleurd. Helena bleef maar kijken. Haar hersenen werkten op volle toeren. Gaandeweg begon ze trekken in het grove gezicht van de vrouw die voor haar stond, te herkennen. Opeens wist ze dat er iets heel erg mis was. Ze dacht dat ze moest overgeven. Dit kon toch niet waar zijn?

“Nu is het zover”, zei Alf Boris Moen met verdraaide stem. “Je hebt het nooit begrepen, hè?”

Helena Bjerke staarde hem met grote ogen aan. Zijn woorden spoelden als koud water over haar heen. De schok had zich vastgebeten in haar gelaatstrekken. Recht voor haar vloog iets op. Een insect misschien. Ze schrok en begon luid te gillen, maar hield op hetzelfde moment de handen voor de mond om de schreeuw te smoren.

Ze keek langs haar eigen lichaam. Ze zat onder het bloed. De scherpe tak had haar been opengehaald. Ze had er tot nu toe niets van gemerkt. Het zag er lelijk uit. Het bloed was door de stof van haar broek getrokken en had een mooi patroon gevormd. Ze keek naar het bloed, voelde aan haar been en hief haar gezicht weer op. Een herinnering dreef over haar voorhoofd. Hard en bitter. Misschien omdat het geen gedachte was, maar een beeld.

Ze zag een klein meisje, zichzelf. Ze zag het bloed uit haar arm stromen. Hoe konden schrammen zomaar ontstaan, overal op haar lichaam? Moeder wilde dat weten. Helena verzekerde haar dat het vanzelf gebeurde. Maar dat kon niet waar zijn. Dat begreep ze zelf ook, hoewel ze nog maar klein was.

Toen ze klein was had haar broer zich altijd aan haar en haar vriendinnen opgedrongen. Opeens zag ze in dat hij dat ook hij moeder had gedaan. Hij was altijd in de buurt als moeder met haar clubje bijeenkwam. Zou hij ook niet samen met moeders vriendinnen in het Grand Hotel gaan kijken naar het kroonprinselijk paar? Hij had het erover gehad, maar had het nu laten schieten.

Zacht hoorde ze een stem in haar hoofd weerklinken. Doe je jurk uit. Nee, mama wil niet dat ik dat doe.

Je moet het doen. Ik wil hem dragen. En je mag het niet zeggen.

Ze herkende nu de stem.

Kleine Helena moet zich snel weer aankleden, stel je voor dat papa en mama haar zo vinden. Het is het ergste als hij haar in haar enkels bijt. Hij bijt haar daar zodat haar sokken de wonden bedekken. Nee, niet doen. Je krijgt alles. De jurk en de pop en het haarlint.

Helena Bjerke sloot de ogen. Ze kon niet luisteren naar haar eigen kinderstem. Ze boog het hoofd. “De politie zal ons vinden”, zei ze huilend.

Haar broer gaf geen antwoord. Maar ze kende het antwoord. De politie had geen bericht gekregen. Hij had ze niet gewaarschuwd.

Alf Boris Moen keek zuchtend naar zijn zus. “Ik weet niet of ik dat verdomde schilderij nog langer wil hebben.” Zijn stem klonk geaffecteerd.

“Welk schilderij?”

“Wespentaille”, zei hij kil. Helena voelde de misselijkheid weer in golven opkomen. Ze zouden de boedel verdelen. Ze had gedacht dat er geen problemen zouden zijn, maar toen ze een week geleden naar moeders appartement was gegaan, had haar broer zich agressief en onwillig gedragen. Ze voelde dat hij alles wilde hebben, dat hij niet wilde delen. Hij had gezegd dat hij voor moeder had gezorgd. Maar dat was niet de reden. Hij had altijd meer van dingen dan van mensen gehouden.

Een enorme pijn joeg plotseling door haar lichaam. Ze dacht dat ze niet meer op zou kunnen staan. Was Tage maar hier.

“Ik heb het schilderij uitgeleend.” Hij babbelde verder met zijn hoge stem, vertelde dat Tulla en Solveig hadden beloofd om het vanavond terug te brengen. Dat hij dan wel thuis moest zijn. Hij vertelde dat hij van het schilderij hield omdat er iets was met de kleine koningin. Ze was zo tenger en beschaafd, zo mooi. Tegelijkertijd had haar gezicht bijna mannelijke trekken. Er was iets wat hem aan zichzelf deed denken.