Cato Isaksen reed langzaam over de Damplass in de richting van de John Collets-allé. Het rechercheteam was urenlang bezig geweest met het analyseren van de nieuwe informatie. De zaak werd steeds ingewikkelder. Misschien was Kathrine echt in Zweden. Opnieuw zaten ze met alleen maar losse draden en veronderstellingen. Hoewel ze een stap verder waren gekomen toen ze hadden ontdekt waar het wapen was gestolen en dat het was verborgen in Kathrines kamer. Het bevestigde het gevoel dat Cato Isaksen de hele tijd had gehad, dat het antwoord te vinden was in de kring rond Kathrine. Maar zolang ze de Glock niet hadden gevonden, konden ze zich geen beeld vormen van het verloop van de gebeurtenissen en de moord.

Cato Isaksen parkeerde voor nummer 51. Alf Boris Moen reed juist met zijn auto achteruit de oprit af. Hij zette hem in zijn vrij, stapte uit en liep naar de rechercheur toe. Hij droeg een corduroy broek en een dunne anorak. Hij keek Cato Isaksen afwachtend aan. Deze groette hem vrolijk en vertelde dat hij toevallig in de buurt was. Alf Boris Moen zei dat hij op weg was naar Vestre Gravlund om bloemen te leggen op zijn moeders graf. “Dat doe ik een keer in de week”, verklaarde hij. Cato Isaksen vroeg of hij er iets op tegen had dat hij meeging. “Er zijn een paar dingen waar ik u van op de hoogte wil stellen”, zei hij en hij voegde eraan toe dat hij onlangs zijn moeder op hetzelfde kerkhof had begraven. Hij dacht dat het misschien positief uit zou pakken als hij een beetje vertrouwelijk zou worden. Alf Boris Moen knikte begripvol. Hij had niets tegen op gezelschap en liep naar zijn auto om de motor af te zetten en de bloemen te halen die in krantenpapier op de achterbank lagen. Hij deed het houten tuinhekje achter zich dicht en stapte in de auto.

Ze reden in de richting van het Ullevål ziekenhuis en sloegen rechts al naar Majorstua. Ze reden naar Smestad, sloegen af en namen de Monolittvei. Ze parkeerden achter het Frogner-park en liepen het kleine stukje naar Brenda Moens graf. Voor elke steen waren verse zomerbloemen geplant. Cato Isaksen wierp een blik in de richting van het graf van zijn moeder. Hij kon het niet zien vanaf de plek waar hij stond, maar hij wist dat er voor de steen alleen maar zwarte grond lag.

Alf Boris Moen vertelde dat de inscriptie op zijn moeders grafsteen net klaar was. De inscriptie van zijn vaders naam was schoongemaakt.

“U was nog jong toen uw vader stierf”, zei Cato Isaksen.

“Ja, helaas”, zei Alf Boris Moen. Hij ging op zijn knieën zitten. “Mijn grootmoeder ligt hier ook”, zei hij en hij wees naar haar naam. Cato Isaksen knikte. “De Russische dame”, zei hij. Alf Boris Moen nam de verlepte bloemen uit de vaas die in de grond was gegraven. Hij haalde voorzichtig de witte, paarse en oranje tuinbloemen uit het krantenpapier en zette ze in de groene, plastic kan.

“Ik wil u een brutale vraag stellen”, zei Cato Isaksen.

Er ging een schok door Alf Boris Moen heen. Hij keek plotseling met een alerte blik in zijn ogen naar de rechercheur.

“Ik moet het u ronduit vragen. Kan het zijn dat uw nichtje uw moeder heeft doodgeschoten?”

Alf Boris Moen zag eruit alsof iemand hem geslagen had. Hij legde zijn hand op de grafsteen en kwam moeizaam overeind. “Nee”, zei hij luid en hij keek Cato Isaksen strak aan. “Hoe komen jullie daar in vredesnaam bij?”

“We moeten uitgaan van de feiten. We weten dat er een ansichtkaart van Kathrine gekomen is en we weten dat ze een Glock in haar kamer verborgen hield.”

“Een pistool in haar kamer? Kathrine?” Alf Boris Moen trok bleek weg.

“Zowel het wapen als Kathrine is verdwenen”, ging Cato Isaksen verder. “Het ligt voor de hand om aan te nemen dat hier sprake is van een familietragedie.”

“Nee”, zei Alf Boris Moen verongelijkt en hij borstelde zijn broek af. “Moeder en Kathrine waren dikke vriendinnen. Ik heb nog nooit zoiets idioots gehoord.”

“Uw zwager dan?”

“Mijn zwager?”

“U weet natuurlijk dat we hem ervan verdachten iets met de zaak te maken te hebben.”

Alt Boris Moen zag er ongelukkig uit. “Nee, nee, nee”, zei hij hoofdschuddend. “Jullie verspillen tijd.” Hij borstelde nog wat vochtige aarde van zijn broek en keek de rechercheur lange tijd aan. “Kathrine kan toch geen wapen hebben gehad?”

“Dat had ze wel”, stelde Cato Isaksen vast. “Ze bewaarde het voor de broer van haar vriend.”

“Maar was dat van hetzelfde type als…”

“Ja” zei Cato Isaksen.

“Ik geloof niet dat ik er nog meer van wil weten” zei Alf Boris Moen verdrietig. “Hebt u dit ook aan Helena verteld?”

Cato Isaksen knikte ernstig.

Ze liepen terug naar de auto en reden weer naar Ullevål Hageby. Cato Isaksen probeerde een gesprek te voeren over koetjes en kalfjes, maar Alf Boris Moen was duidelijk onder de indruk van wat hij over het wapen te horen had gekregen. Hij ontdooide echter weer een beetje toen Cato Isaksen vragen stelde over zijn werk. Hij vertelde over zijn dagelijks leven en wat voor werk hij deed op het ministerie van Defensie. Hij werkte in het archief. Hij had een speciaal systeem opgebouwd. De grote rekken met het principe van de schuifdeuren vielen helemaal onder zijn verantwoordelijkheid, vertelde hij trots glimlachend. Elke dag ging hij na het werk naar huis om te eten, vertelde hij. Daarna deed hij vaak een middagdutje en maakte vervolgens nog een wandeling. Hij was afhankelijk geworden van zijn routine, zei hij. “Zo gaat dat als je vrijgezel bent.” Hij zuchtte diep.

“U zou een hond moeten nemen”, zei Cato Isaksen.

“Ik zit daar al jaren over te denken, maar moeder was niet dol op honden”, zei hij.

Cato Isaksen stond op het punt om te zeggen dat zijn moeder dat nu niet meer bepaalde, maar hij hield zich in.

Net als bij Tage Wolter kreeg Cato Isaksen nu ook dringend de behoefte om Alf Boris Moen te schaduwen. Hij wist niet precies waarom, maar hij wist dat er iets haperde. Hij sprak er niet met de andere rechercheurs over. Hij nam een andere auto dan de wagen die hij altijd gebruikte en volgde hem twee middagen naar Sognsvann.

Beide keren verliepen hetzelfde. Moen parkeerde op de parkeerplaats, sloot zijn auto af en ging wandelen.

Cato Isaksen sloop achter hem aan en stelde vast dat hij precies deed wat hij had gezegd. Hij volgde de weg rond het meer. Hij liep in een gewoon wandeltempo, stapte daarna weer in zijn auto en reed terug naar Ullevål.

De dag daarvoor was hij bij zijn zus in Drøbak geweest en nu was hij weer op de parkeerplaats bij Sognsvann. Cato Isaksen had een zwaar gevoel in zijn hoofd. Die morgen was hij pas wakker geworden toen Vetle even voor halfnegen de deur achter zich dichtgooide. Hij zat onderuitgezakt in de stoel en stelde vast dat Alf Boris Moen tussen de bomen uit het zicht verdween. Cato Isaksen wilde in de auto wachten. Hij had tijd om na te denken. Het was al een hele tijd geleden dat hij had gesproken met Solveig Wettergren en Tulla Henriksen. Zo gauw hij tijd had, zou hij ze weer opzoeken. Hij sloot de ogen. Vetle was de laatste tijd erg boos. Hij was boos omdat zijn kat weg was en boos omdat zijn grootmoeder was overleden. Bente praatte veel met hem. Vertelde hem dat het niet meer dan natuurlijk was om op hoge leeftijd te sterven. Maar het hielp niet.

Cato Isaksen betrapte zichzelf er vaak op dat hij vergat dat zijn moeder was overleden. Al een paar keer als hij over Bygdøy-allé reed, wilde hij bij de kiosk links afslaan om bij haar op bezoek te gaan.

Gisteren had hij er met Bente over gesproken. “Ik geloof dat Vetle het moeilijk heeft”, had hij gezegd. Bente liep in haar nachtpon en op blote voeten. “Vetle heeft met mij gesproken”, zei ze. “Het is niet ernstig.” Hij had haar afwachtend aangekeken. Toen had ze gezegd dat hij niet zo bang moest zijn. Daarna was hij naar bed gegaan.

Hij stond op het punt in slaap te vallen toen Alf Boris Moen over de parkeerplaats kwam aanlopen. Hij droeg een waterdichte jas met een ceintuur en zakken met kleppen, rubberlaarzen en handschoenen. Hij opende het portier en nam plaats op de bestuurdersstoel. Hij startte de auto en reed de parkeerplaats af. Er bleef een dunne wolk uitlaatgas hangen. Cato Isaksen draaide zich om en zag de achterlichten, die leken op twee rode ogen, over de stoffige weg verdwijnen. Het was 21 juni. Twee dagen voor midzomer. Het was 21.10 uur.