Cato Isaksen beëindigde het gesprek met Lars Lofthus en reed direct naar Kenneth Hansen om over het bebloede T-shirt te praten. Terwijl hij de trap naar het souterrain afliep, kwam Roger Høibakk binnen. Toen hij het nieuws over de vondst had gehoord, was hij hierheen gereden om zijn collega bij te staan. Roger knikte even naar Mai Britt Hansen, die erg ongerust was over het politiebezoek. “Wat is er nu weer?” vroeg ze bezorgd. Roger Høibakk maakte een paar nietszeggende opmerkingen, terwijl hij zijn schoenen uitdeed en net als zijn collega naar beneden liep.
Kenneth Hansen had sinds het vorige bezoek zijn kamer niet opgeruimd. Misschien stonden er inmiddels andere borden op de tafel, maar verder zag alles er hetzelfde uit.
“Hij houdt er niet van als jullie daar beneden rondsnuffelen”, riep zijn moeder hun bezorgd na. “Kunnen jullie niet wachten tot hij thuiskomt uit school? Hij is er over een paar minuten. Misschien is hij even naar het winkelcentrum. Dat doet hij meestal op vrijdag.”
Mai Britt Hansen was hen achternagelopen naar het souterrain.
Cato Isaksen draaide zich naar haar om. “Bent u bang voor hem?” vroeg hij.
“Bang voor Kenneth bedoelt u? Nee”, zei ze vlug.
“Hebt ú er iets op tegen dat we rondkijken?”
Mai Britt Hansen leek onzeker. Ze balde haar ene vuist. “Nee hoor”, zei ze gedwee.
“Dit is een informeel bezoek, om het zo maar te zeggen. We willen alleen even rondkijken.”
“Zoekt u iets speciaals?”
“Nee”, zei Cato Isaksen. Hij had haar nog niet geconfronteerd met het bebloede T-shirt. Hij herinnerde zich Helena Bjerkes woorden over Kenneths bezoek aan de kamer van Kathrine. Had hij ergens naar gezocht? En zo ja, had hij het dan ook gevonden?
Roger Høibakk opende een klein kastje. “Nou ja, dan moeten jullie maar blijven wachten”, zei Mai Britt Hansen en ze liep zachtjes de trap weer op.
Ze vonden niets van betekenis. Kenneth was nog steeds niet thuis toen ze de trap weer op liepen. Mai Britt Hansen zat als gewoonlijk aan de keukentafel.
“Mogen we de rest van het huis bekijken?” vroeg Roger Høibakk terwijl hij een hand door zijn haar haalde. “We doen dit bij iedereen die Kathrine op de een of andere manier kende”, voegde hij eraan toe. Het deed er niet toe dat het niet waar was. Cato Isaksen zond zijn collega een dankbare blik.
Mai Britt Hansen liet haar schouders zakken. “Oké”, zei ze verontwaardigd.
De rechercheurs liepen van kamer naar kamer. Het was overal een rommeltje. Vieze kleren en tijdschriften lagen in het rond. Achter de keuken bevond zich een klein kamertje, een soort hok, zonder ramen. “Wat is daar?” Cato Isaksen opende de deur en drukte op het lichtknopje.
“Dat is Andrés computerkamer”, antwoordde Mai Britt Hansen toonloos. “Hij doet niets anders dan met de computer spelen, naar school gaan en werken. Hij vindt het niet leuk dat jullie hier rondkijken.”
In tegenstelling tot de andere kamers in het huis was het hier opgeruimd. Keurig zelfs.
“Heeft André veel vrienden?”
“Dat weet ik niet goed. Ik heb er niet zoveel ontmoet. Hij heeft vrienden via internet.”
“Juist.” Opeens schoot Cato Isaksen te binnen wat Nils Bergman had gezegd.
“Dat is heel gewoon tegenwoordig”, ging Mai Britt Hansen verder. “Om vrienden te hebben via internet.” Ze veegde vermoeid met een hand over haar gezicht.
Cato Isaksen en Roger Høibakk keken elkaar even aan. Cato Isaksen liep de kamer binnen. Het was er pijnlijk netjes. Op het bureau lagen allerlei vreemde kaarten op keurige stapeltjes. Hij pakte er een en keek ernaar. Magic the gathering stond er achterop. De kaart was in paars en zwart met angstaanjagende tekeningen van bovennatuurlijke wezens en groene draken. Aan de wand boven de computer was een poster geplakt met een vijfpuntige ster. pentagram, stond met zwarte letters op een witte achtergrond. Naast de computer lag een opengeslagen boek. Middeleeuwse magiërs stond er met sierlijke letters op de omslag.
Vanuit de deuropening keek Mai Brilt Hansen naar wat de rechercheur uitvoerde. Cato Isaksen legde het boek netjes op zijn plaats terug en keek haar even glimlachend aan. Hij deed het licht uit en verliet de kamer.
“Waar is André?” vroeg hij.
Mai Britt Hansen kreeg een nerveus trekje om haar mond. “Wat wilt u van hem?”
“Niets”, zei Cato Isaksen.
“In de avondwinkel, naast het benzinestation. Daar werkt hij.”
“Aan de weg naar het centrum?”
“Ja, maar ik weet niet of jullie hem daar kunnen storen.”
“Dat doen we ook niet”, zei Cato Isaksen.
“Uw oudste zoon”, begon Roger Høibakk.
“Hij zit in militaire dienst”, zei Mai Britt Hansen snel. “Terreinbeveiliging, bij de luchthaven van Rygge. Hij is ook een flinke jongen” voegde ze er onzeker aan toe.
Cato Isaksen keek haar even aan en liep toen de kamer in. Hij wierp een blik om zich heen. Het huis was hoog gelegen en bood een weids uitzicht over een groot sportveld. Tegen een van de wanden troonde een versleten, bruine leren bank. Daarboven hing een vergroting van een foto met drie kleine jongens. Ze droegen allemaal gestreepte truien en hadden iets te lang haar. De middelste, de computerfreak, had rode uitslag om zijn mond.
“Hoe oud zijn ze daar?” Cato Isaksen glimlachte ontwapenend.
“Ik weet het niet meer precies. Vijf, zes en negen, zoiets”, zei Mai Britt Hansen.
Kenneth Hansen stond plotseling in de deuropening. Hij was heel stilletjes binnengekomen. Het was duidelijk dat de aanwezigheid van de politiemensen hem niet beviel.
Cato Isaksen verspilde geen tijd. Hij vertelde zonder omhaal dat ze een T-shirt hadden gevonden achter een ladekast in het tuinhuisje bij Maiken Stenberg.
Kenneth Hansen was op zijn hoede. “Nou, en?” vroeg hij.
Zijn moeder bemoeide zich ermee. “Een T-shirt? Wat wil dat zeggen?”
“Er staat Magic op”, ging Cato Isaksen verder. “Is het van jou?”
Kenneth Hansen schudde het hoofd. Zijn moeder werd bleek om haar neus.
“Maiken zegt dat het jouw T-shirt is.”
“O, ja? André houdt zich met zulke duffe zaken bezig.”
“Zou het kunnen dat jij het hebt gedragen?”
“Misschien heb ik het wel eens geleend” zei Kenneth Hansen iets gedweeër. “Maar wat dan nog, wat is er zo bijzonder aan dat T-shirt?”
“Het zit onder het bloed”, zei Roger Høibakk kortaf.
Mai Britt Hansen viel neer op een stoel. Ze zat met haar hand voor haar mond en staarde met een lege blik naar het tafelblad. “Kenneth niet”, mompelde ze. “Hij heeft er niets mee te maken. Hij heeft zelfs de moeder van Kathrine bezocht.”
Dat was de aanleiding waarop Cato Isaksen had gewacht. “Kathrines moeder vertelde dat je de vorige keer in haar kamer hebt rondgesnuffeld”, zei hij. “Zocht je iets?”
“Rondgesnuffeld?” Kenneth werd knalrood in zijn gezicht. Hij verhief zijn stem. “Dat heb ik verdomme niet gedaan.”
“Wat deed je daar binnen?” vroeg Cato Isaksen rustig.
Kenneth Hansen zweeg.
“Wat deed je daar binnen?” herhaalde Cato Isaksen.
“Ik mag toch wel rondkijken in de kamer van iemand die is verdwenen?” Kenneth Hansen keek hem verongelijkt aan.
“Ze waren tenslotte verliefd op elkaar”, zei Mai Britt Hansen zwakjes.
De steun van zijn moeder gaf hem zijn strijdlust terug. “Misschien heb ik wel verdriet omdat Kathrine verdwenen is. Heeft niemand van jullie daaraan gedacht?” vroeg hij luid. “Denken jullie dat ik hier sta te liegen?”
De rechercheurs gaven geen antwoord.
Kenneth Hansen voelde hun afkeuring en reageerde woedend. Hij greep zijn jas die hij over een stoel had gegooid en rende de gang weer in. Ze hoorden de buitendeur dichtslaan.
Cato Isaksen keek Mai Britt Hansen aan. Ze zag er niet goed uit. “Ik kan er niet meer tegen”, jammerde ze. “Wat denken jullie dat Kenneth heeft gedaan?”
Cato Isaksen en Roger Høibakk reden ieder in hun eigen auto naar het centrum. Ze reden naar de avondwinkel. Cato Isaksen parkeerde, zette de auto in zijn vrij en trok de handrem aan. Roger Høibakk parkeerde achter hem. Ze liepen de winkel in, naar de koelkast met frisdrank en pakten twee flesjes cola. Deze vrijdagmiddag was het druk in de zaak. Op weg naar de kassa pakte Cato Isaksen nog twee repen melkchocolade. De rechercheurs keken om zich heen. Achter de toonbank stond een vrouw van middelbare leeftijd in een rode trui. Op het moment dat Cato Isaksen zou betalen, kwam er een jonge jongen met lang, zwart geverfd haar uit de ruimte achter de winkel. Hij droeg een donkere coltrui onder een dun jasje. Cato Isaksens aandacht werd getrokken door zijn bleke huid en de blauwe ogen die hem even aankeken, maar de jongen draaide zich om en liep terug naar het magazijn.
Cato Isaksen betaalde en vroeg of hij André Hansen kon spreken. De vrouw riep hem en de zwartharige, tengere, haast vrouwelijke jongen kwam de winkel weer binnen. Hij leek totaal niet op zijn jongere broer.
Cato Isaksen stelde zich discreet voor en vroeg of hij de volgende dag naar het politiebureau in Oslo kon komen voor een gesprek. André Hansen keek hem verwonderd aan. Toen haalde hij nietszeggend de schouders op en zei dat hij dat wel kon regelen. “Maar ik moet eigenlijk werken”, zei hij.
“Hoe laat begin je met werken?”
“Om drie uur.”
“Dan spreken we af om elf uur, op het politiebureau in Oslo. Is dat oké?”
André Hansen knikte even.