63
Tess rende. Haar enkel klopte, en haar voeten deden pijn en bloedden dwars door de afgescheurde mouwen van haar blouse heen. Ze had geen idee in welke richting ze liep. De lucht was weer dichtgetrokken, donkergrijs, en de bui kon elk moment losbarsten. Twee keer was ze bij een richel gekomen die over het water uitkeek. Als ze maar ooit had leren zwemmen, had het haar niet kunnen schelen dat de overkant ver weg leek. Ze leek maar niet te kunnen ontsnappen uit deze eindeloze gevangenis van bomen, klimplanten en steile hellingen.
Die ochtend had ze wilde aardbeien gegeten. Tenminste, ze nam aan dat het dat waren. Daarna had ze uit de rivier gedronken, zonder op de algen te letten die ook het kommetje van haar handen waren binnen geglipt. In eerste instantie was ze zich rot geschrokken van haar spiegelbeeld. Het geklitte haar, de gescheurde kleren, de schrammen en sneden deden haar eruitzien als een waanzinnige. Maar was dat niet precies wat ze was geworden? Ze kon zelfs niet aan Rachel denken zonder iets rauws, iets primitiefs aan haar binnenste te voelen knagen. Hoelang ze in die kuil in elkaar gedoken had gezeten, wist ze niet. Ze had gehuild, heen en weer gewiegd, met haar armen om haar lichaam heen en haar hoofd tegen de aarde aan gedrukt. Af en toe had ze zichzelf weg voelen glijden, had ze haar tante vanaf dte rand van de kuil tegen haar horen schreeuwen. Ze had durven zweren dat ze haar tantes razende gezicht had gezien, dat haar tante haar benige vinger had opgestoken en haar had vervloekt. Ze had geen idee of ze één nacht was blijven zitten of twee of drie. Tijd zei haar niets meer.
Wel wist ze nog wat haar uit haar verdoving had gehaald. Ze had gevoeld dat er iets of iemand was, die boven haar, op de rand van de kuil, had bewogen. Toen ze had opgekeken, had ze verwacht hem als een roofvogel te zien zitten, klaar om haar te bespringen. Het had haar niets kunnen schelen. Als er maar een eind aan kwam.
Hij was het echter niet geweest. Evenmin was het een roofdier geweest. Alleen maar een hert, dat nieuwsgierig naar beneden had gekeken. Een prachtig, jong damhert. Tess had zich erover verbaasd dat zoiets fraais en onschuldigs op dit duivelseiland kon bestaan. Op dat moment had ze zich vermand, had ze opnieuw besloten dat ze niet zou sterven. Niet daar, niet nu, in die afschuwelijke kuil. Zo goed en kwaad als het ging had ze Rachel onder dennentakken begraven. Als een deken hadden de zachte naalden haar gekneusde, grauwe huid toegedekt. Daarna was Tess de kuil uit geklommen. Ze had echter geen opluchting gevoeld toen ze die tombe had verlaten. Vreemd genoeg was het een soort schuilplaats geworden. Na kilometers rennen en lopen voelde ze zich een stuk minder veilig dan in dat bedompte graf.
Plotseling zag ze iets tussen de bomen door, boven op de richel. Iets wits. Met hernieuwde kracht hees ze zich aan boomwortels omhoog, de sneden in haar handen negerend. Toen ze eindelijk boven was, hapte ze naar adem, maar ze had wel beter zicht. Verborgen tussen enorme dennenbomen lag een groot, withouten huis. Haar polsslag versnelde. Ze knipperde met haar ogen en hoopte dat het geen zinsbegoocheling zou blijken. Het was een enorme opluchting een sliertje rook uit de schoorsteen te zien komen. Ze kon het hout uit de haard zelfs ruiken. Er klonk een windorgel, en ze zag het meteen aan de veranda hangen. Om het huis heen stonden tulpen en narcissen in volle bloei. Ze voelde zich net Roodkapje die eindelijk de weg door het bos had gevonden naar het warme, gastvrije huis van haar grootmoeder.
Toen drong het tot haar door dat die vergelijking wel eens verder zou kunnen gaan. Er leek een alarmbel te rinkelen in haar hoofd. In paniek draaide ze zich om om op de vlucht te slaan. Ze liep hem recht in de armen. Hij greep haar bij de polsen en keek grijnzend op haar neer. Net een wolf.
'Ik was je al aan het zoeken, Tess,' zei hij kalm, terwijl ze rukte en worstelde om aan zijn greep te ontsnappen. 'Ik ben zo blij dat je het hebt gevonden.'