39

Met een schok werd Tess wakker. Haar keel voelde als schuurpapier - zo droog, dat slikken pijn deed. Haar oogleden leken wel loden rolluiken. Haar borst deed zeer, alsof er iets heel zwaars op haar had gedrukt. Zo te voelen lag ze op een soort stretcher. In de kamer was het schemerig, waardoor ze moest turen om iets te kunnen onderscheiden. Het rook er naar vocht en schimmel, en het tochtte. Ze trok de dunne deken tot haar kin op.

Ze herinnerde zich dat ze zich verlamd had gevoeld. In paniek bewoog ze haar armen. Tot haar opluchting was ze daartoe in staat. Ze was echter meteen teleurgesteld toen ze voelde hoe zwaar ze waren en hoeveel moeite het haar kostte ze te bewegen. Het leek wel of haar ledematen niet wilden reageren, maar ze kon tenminste bewegen en was niet vastgebonden. Toen ze overeind wilde komen, protesteerden haar spieren hevig. De kamer draaide om haar heen, haar hoofd bonsde, en ze werd zo plotseling, zo ontzettend misselijk, dat ze onmiddellijk weer ging liggen. Katers kende ze wel, maar dit was veel erger.

Plotseling schoten haar de donkere man en de naald te binnen. Lieve hemel, waar had hij haar in vredesnaam naartoe gebracht? Waar was hij nu?

Ze liet haar blik door de kleine kamer gaan. Door de misselijkheid moest ze haar hoofd op het kussen houden terwijl ze haar nek draaide om haar omgeving te, verkennen. Ze lag in een soort houten schuurtje. Het hout was zo gerot, dat er wat licht tussen de planken door kierde. Meer licht was er ook niet. Voorzover ze kon zien, was het bewolkt, of te vroeg of te laat voor zonneschijn. Ze kon er alleen maar naar raden. Er waren geen ramen - niet meer althans. Op een van de muren waren planken getimmerd, kriskras over elkaar, over een kleine plek waar wellicht ooit een raam had gezeten. Behalve de stretcher stond er alleen een grote plastic emmer, in een hoek.

Haar ogen vonden iets wat op een deur leek. Het was moeilijk te zeggen of het inderdaad een deur was, want het hout zag er precies zo uit als dat van de rest van de schuur. Alleen aan de roestige scharnieren en het sleutelgat zag ze dat het een deur moest zijn. Die natuurlijk op slot zou zijn, misschien zelfs vergrendeld aan de buitenkant. Toch moest ze het proberen. Heel langzaam ging ze zitten, maar de misselijkheid dwong haar hoofd terug op het kussen. 'Allemachtig!' riep ze gefrustreerd uit. Onmiddellijk had ze daar spijt van. Stel dat hij haar in de gaten hield, haar afluisterde?

Ze moest zich concentreren. Dat kon ze best. Hoeveel katers had ze immers niet overleefd? Haar omgeving maakte echter dat ze zich heel kwetsbaar voelde. Waarom deed hij dit? Wat wilde hij van haar? Zag hij haar voor iemand anders aan? Opnieuw voelde ze paniek opkomen. Ze moest nu niet aan hem denken of aan wat hij met haar van plan was. Of aan hoe ze hier was gekomen. Daar moest ze allemaal niet aan denken, want dat zou haar net zo verlammen als die injectiespuit. Om haar maag tot bedaren te brengen, rolde ze zich op haar zij. Een scherpe pijn drong in haar lichaam, en even dacht ze dat ze op een spijker lag. Onder haar was echter alleen het hobbelige matras. Toen ze haar vingers onder haar blouse liet glijden, merkte ze dat die uit haar broek was getrokken. Er ontbrak een knoop, en de rest was scheef dichtgeknoopt.

'Niet aan denken,' sprak ze zichzelf vermanend toe. Ze moest haar gedachten erbij houden. Ze mocht niet denken aan wat hij met haar gedaan kon hebben terwijl ze buiten westen was geweest. Ze moest nagaan of ze gewond was.

Hoewel haar handen geen snee of plakkerig bloed vonden, was ze er haast zeker van dat een van haar ribben gebroken of ernstig gekneusd was. Haar voorgeschiedenis had er helaas voor gezorgd dat ze maar al te goed wist hoe dat voelde. Voorzichtig, bijtend op haar onderlip, liet ze haar vingers over het gebied onder haar borsten gaan. Vermoedelijk gekneusd, niet gebroken. Gelukkig maar. Met een gekneusde rib kon ze leven, maar een gebroken rib kon een long doorboren. Nog zo'n les die ze liever niet had geleerd. Ze stak een voet onder de deken uit en liet deze van het bed bungelen. Haar voeten waren bloot. Waar had hij haar schoenen en sokken gelaten? Opnieuw keek ze om zich heen. Intussen waren haar ogen aan het halfdonker gewend, al bleef haar zicht wat vaag en voelde ze korreltjes onder haar contactlenzen. Maar dat gaf niet; er was toch niets te zien. Ze liet haar tenen en de bal van haar voet op de vloer zakken, die kouder was dan ze had verwacht. Toch hield ze haar voet in dezelfde houding, haar lichaam dwingend aan de temperatuurverandering te wennen. Daarna zette ze haar voet helemaal op de grond. Vanaf het dak klonk zacht getiktak. Normaal gesproken vond ze het geluid van regen rustgevend, maar nu vroeg ze zich angstig af hoe erg het rotte dak lekte. Ze voelde een nieuwe kilte. Die emmer in de hoek stond er niet omdat het lekte. Het was de bedoeling dat zij die gebruikte. Het had er alle schijn van dat hij haar hier een poosje wilde houden. Die gedachte wakkerde haar angst opnieuw aan.

Ze duwde zichzelf van het bed af tot ze met beide voeten op de koude vloerplanken stond, voorovergebogen en zich aan het bed vasthoudend. Toen ze weer op haar onderlip beet, proefde ze bloed. Ze wist de neiging tot braken te onderdrukken en wachtte tot de ruimte niet langer om haar heen draaide.

Haar polsslag versnelde. In haar hoofd zoemde het als wind in een tunnel. Ze probeerde zich te concentreren op het getik van de regen. Misschien dat ze enige troost, enige geruststelling kon vinden in het natuurlijke en vertrouwde ritme. Een plotselinge klap, als een geweerschot, deed haar opschrikken, en haar blik schoot naar de deur, in de verwachting hem daar te zien staan. Toen haar hart weer wat kalmer sloeg, schoot ze bijna in de lach. Het was de donder maar. Een beetje onweer, meer niet. Voorzichtig verplaatste ze haar voeten. Ze dwong haar maag tot kalmte. Aan de pijn in haar zij en de paniek die haar keel dichtkneep, probeerde ze geen aandacht te schenken. Nu pas merkte ze dat ze hijgde. Er zat een brok in haar keel, een gil die naar buiten wilde. Het kostte haar grote inspanning dat te voorkomen. De kilte deed haar huiveren, en ze pakte de wollen deken, sloeg die om haar schouders en knoopte de uiteinden onder haar kin aan elkaar om haar handen vrij te hebben. Vervolgens keek ze onder het bed in de hoop iets te vinden, wat dan ook, om haar te helpen ontsnappen. En anders in elk geval haar schoenen. Ze zag niets, niet eens pluizen of stof. Dat betekende dat hij deze plek voor haar had voorbereid, kort geleden nog. Had hij haar sokken en schoenen nou maar niet meegenomen.

Had ze niet een panty aan gehad onder haar broek?

O, hemel! Dan had hij haar dus toch uitgekleed! Niet aan denken. Aan andere dingen denken. Niet proberen te achterhalen wat er was gebeurd. Die pijntjes en kneuzingen die haar konden herinneren aan wat hij had gedaan, moest ze negeren. Ze mocht - ze zou niet terugdenken. Niet nu. Ze had al haar kracht nodig om hier weg te komen. Ze luisterde net zo lang naar de regen tot het ritme haar wat rustiger had gemaakt en haar ademhaling regelmatiger was.

Toen ze kon lopen zonder door misselijkheid overweldigd te worden, ging ze behoedzaam naar de deur. De klink was niet meer dan een verroest handvat. Nog één keer keek ze rond of ze niets over het hoofd had gezien waarmee ze de deur open zou kunnen krijgen. Zelfs in de hoeken was geveegd. Opeens ontdekte ze een roestige spijker in een groef in een van de vloerplanken. Met haar nagels peuterde ze hem los, waarna ze het sleutelgat onderzocht. Goed, de deur zat inderdaad op slot, maar was hij ook vergrendeld?

Met moeite wist ze haar handen stil te houden, terwijl ze de spijker voorzichtig in het sleutelgat duwde. Ze bewoog de spijker heen en weer, vakkundig voelend en draaiend. Alweer iets wat ze in haar niet zo luisterrijke verleden had opgestoken. Maar dat was jaren geleden, en ze was uit vorm. Het slot kreunde in roestig protest. O, lieve hemel, als het alleen maar... Een metalige klik. Ze greep het handvat en trok eraan. De deur zwaaide open, bijna tegen haar aan. Er was helemaal geen kracht voor nodig geweest. Geen grendel op de deur. Doodstil keek ze naar de deuropening. Dit was veel te makkelijk. Was dat dom geluk of was het een val?