33
Tess probeerde haar ogen te openen, maar haar oogleden waren te zwaar. Het lukte haar ze lang genoeg op te tillen om een lichtflits te zien, maar toen was het het weer donker.
Ze zat rechtop, en onder haar bewoog de grond met zacht gerommel en aanhoudend getril. Ergens zong een zachte, diepe stem een countryliedje, over dat je de mensen van wie je hield altijd pijn deed. Waarom kon ze zich niet bewegen? Haar armen voelden slap, haar benen zwaar als lood. Maar ze zat alleen maar vast bij haar schouder en haar heup. Een auto. Ja, ze zat in een autogordel. Dat verklaarde die beweging, die trilling, die gedempte geluiden. Het verklaarde evenwel niet waarom ze haar ogen niet open kreeg.
Ze waagde nog een poging. Weer een glimpje. Koplampen flikkerden voor haar zware oogleden weer dichtvielen. Het was avond. Hoe kon het nou avond zijn? Daarnet was het toch nog ochtend geweest?
Ze leunde tegen de hoofdsteun. Heel vaag rook ze jasmijn. Ze herinnerde zich dat ze een paar dagen terug een nieuwe luchtverfrisser had gekocht en die onder de passagiersstoel had bevestigd. Dat betekende dat ze in haar eigen auto zat. Die geur en die gedachte kalmeerden haar. Tot het tot haar doordrong dat ze niet zelf reed en er dus iemand anders bij haar was. Daniël? Waarom wist ze dat niet meer? Hoe kwam het dat haar hoofd aanvoelde of het vol zand zat? Had ze weer gedronken? O nee! Had ze alweer een vreemde opgepikt?
Ze draaide haar hoofd een stukje opzij zonder het van de hoofdsteun te halen. Het kostte haar enorm veel inspanning te bewegen, centimeter voor centimeter. Opnieuw probeerde ze haar ogen te openen. Te donker, maar ze zag wel iets bewegen. Haar ogen vielen weer dicht. Ze luisterde. Ze kon iemand horen ademen. Ze wilde iets zeggen, vragen waar ze heen gingen. Een simpele vraag, maar er kwam niets. Alleen een licht gekreun, maar zelfs dat kwam niet van haar. Opeens minderde de auto vaart, en er klonk zacht, mechanisch gezoem. Ze voelde frisse lucht, rook asfalt en maakte daaruit op dat het raampje geopend was. De auto stond stil, maar de motor bleef draaien. De geur van uitlaatgassen vertelde haar dat ze vastzaten in het verkeer. Nogmaals deed ze een poging haar ogen te openen.
'Goedenavond, agent,' zei een diepe stem naast haar.
Was dat Daniël? De stem kwam haar wel bekend voor.
'Goedenavond!' bulderde een andere stem, direct gevolgd door een gefluisterd 'O, sorry, ik zag niet dat uw vrouw sliep.'
'Wat is er aan de hand?'
Ja, dat wilde Tess ook graag weten. Wat was er aan de hand? Waarom kon ze zich niet bewegen? Waarom kreeg ze haar ogen niet open? Wiens vrouw sliep? Had die agent het soms over haar?
'Er is een ongeluk gebeurd aan de andere kant van de tolbrug, in de avondspits, en daar zijn we nog aan het opruimen. Over een paar minuutjes mag u erdoor.'
'Ik heb alle tijd.'
De stem klonk haar veel te rustig. Dat kon Daniël niet zijn. Daniël had nooit tijd. Die zou de agent onmiddellijk duidelijk maken hoe belangrijk hij was. Hij zou een scène schoppen. O, wat haatte ze het als hij dat deed. Maar als het Daniël niet was die naast haar zat... wie was het dan wel?
Paniek welde in haar op. ik heb alle tijd.' Ja, die stem kende ze. Langzaam keerde de herinnering terug. 'U ruikt lekker,' had diezelfde stem tegen haar gezegd. Stukje bij beetje kwam het boven. Het huis aan Archer Drive. Hij had de grote slaapkamer willen zien.
'Het spijt me, ik heb je beledigd.' Hij had haar gezicht willen zien. 'Je voelt er niks van.' Nee, hij had haar gezicht willen vóélen. Zijn handen, zijn vingers op haar haren, haar wangen, haar hals. En toen die handen om haar hals, strak en hard, knijpend. Ze kreeg geen adem meer. Ze kon zich niet bewegen. Zwarte ogen. Een glimlach. Ja, hij glimlachte terwijl hij zijn vingers in haar hals kneep. Het deed pijn. Hou op! O, wat deed het pijn. Haar hoofd deed zeer, ze hoorde de klap toen het tegen de muur sloeg. Ze vocht met haar vuisten en haar nagels, maar hij was zo sterk. Toen opeens de prik van een naald, diep in haar arm. Een golf van warmte die door haar aderen stroomde. De kamer draaide om haar heen.
Ze probeerde diezelfde arm op te tillen, maar kon hem niet bewegen. Hij deed pijn. Wat had hij haar gegeven? Wie was hij in vredesnaam? Waar bracht hij haar naartoe? Zelfs haar angst leek gevangen te zitten, een brok diep in haar keel, worstelend om zich te bevrijden. Ze kon niet zwaaien of schoppen of rennen. Lieve hemel, ze kon niet eens gillen.