44

In de inktzwarte duisternis lag Tess op de grond. Het bloed suisde in haar slapen, en haar zij leek in brand te staan. Gejaagd haalde ze adem, terwijl de angst door haar aderen joeg.

Overal om haar heen was modder, die als drijfzand aan haar armen en benen zoog. Haar rechterenkel was verdraaid, en ze wist nog voor ze die probeerde te bewegen, dat dat pijn zou doen. De geur van blubber en rotting kneep haar keel dicht.

Ze kon niets zien, behalve vaag een paar schaduwen van takken, hoog boven haar. De mist en de nacht zouden het laatste licht echter snel opslokken. De paar silhouetten die ze nog ontwaarde, waren net voldoende om te kunnen zien hoe diep de kuil was waarin ze lag.

Minstens vijf meter naar boven. Lieve hemel, ze zou er nooit uit kunnen klimmen.

Met moeite wist ze overeind te komen, maar ze viel meteen om doordat haar enkel haar weigerde te dragen. In paniek kwam ze direct weer overeind, en ditmaal greep ze in de aarde om zichzelf staande te houden. Met haar vingers zocht ze naar een richel, die er niet bleek te zijn. Kluiten vochtige aarde kwamen los, en ze voelde wormen tussen haar vingers door glibberen, die haar aan slangen deden denken. Als ze ergens een hekel aan had, was het wel aan slangen. De gedachte aan die beesten alleen al was genoeg om haar in het wilde weg om zich heen te laten schoppen en , slaan.

Haar hoofd bleef maar suizen, en haar hart bonkte tegen haar ribben. Ze kreeg geen adem meer. Toen pas besefte ze dat ze schreeuwde. Niet doordat ze zichzelf hoorde, maar doordat haar keel rauw aanvoelde en haar longen zeer deden. Ze deed haar mond dicht, maar het schreeuwen hield aan. Ze werd vast gek. Het geschreeuw ging over in gejammer en daarna in zacht gekerm, dat uit een donkere hoek van de kuil kwam.

Een rilling voer over Tess' modderige, klamme rug. Ze herinnerde zich die stem. De stem die haar naar deze hellepoel had geleid. Was ze in de val gelopen?

'Wie ben je?' fluisterde ze.

Het gekerm veranderde in gesnik.

Ze sloop langs de wand, haar pijnlijke enkel negerend en weigerend weer te gaan zitten. Ze moest op haar hoede zijn. Alert blijven. Ze keek op, in de verwachting haar ontvoerder glimlachend op haar neer te zien kijken, maar in plaats daarvan was er een vage lichtflits. Bliksem. Zacht gerommel in de verte bevestigde haar vermoeden.

'Wie ben je?' riep ze angstig. 'Wat doe je hier?' Of ze op die tweede vraag wel antwoord wilde krijgen, wist ze niet.

'Hij... heeft dit gedaan.' De stem klonk hoog en beverig. 'Afschuwelijke dingen... Hij heeft... dit gedaan. Ik wilde hem tegenhouden. Maar dat ging niet. Ik was niet sterk genoeg.' Opnieuw kreunde ze.

De angst van de vrouw was haast tastbaar. Hij kroop onder Tess' huid en greep haar bij de keel. Maar ze kon het zich niet permitteren de angst van die vrouw er ook nog bij te krijgen.

'Hij had een mes,' vervolgde de vrouw tussen twee snikken door. 'Hij... Hij heeft me gesneden.'

'Ben je gewond? Bloed je?' Roerloos stond Tess tegen de wand gedrukt. Haar ogen probeerden aan het donker te wennen, maar konden niet meer onderscheiden dan een ineengedoken schaduw, ongeveer twee meter bij haar vandaan.

'Hij zei... Hij zei dat hij me ging vermoorden.'

'Wanneer heeft hij je hier gebracht? Weet je dat nog?'

'Hij bond mijn polsen vast.'

'Ik kan je wel helpen ze los -'

'En mijn enkels. Ik kon me niet bewegen.'

'Ik kan -'

'Hij scheurde me de kleren van het lijf, en toen deed hij mijn blinddoek af. Hij zei... Hij zei dat hij wilde dat ik toekeek. Hij wilde... dat ik het zag. En toen... toen heeft hij me verkracht.'

Tess veegde haar gezicht af, waardoor haar tranen werden bedekt door modder. Ze dacht aan haar eigen kleren, haar scheef dichtgeknoopte blouse, haar verdwenen panty. Haar maag draaide zich om. Niet aan denken. Ze wilde het zich niet herinneren. Niet nu.

'Toen ik gilde, sneed hij me.' De stem klonk steeds onbeheerster. 'Hij wilde dat ik gilde. Ik kon niets doen. Hij was zo sterk. Hij ging boven op me zitten en hij was zo zwaar. Mijn borst... Hij drukte mijn borst in toen hij op me zat. Zo zwaar. Mijn armen zaten vastgeklemd onder zijn benen. Hij ging boven op me zitten om zijn... zodat hij zijn... Hij duwde zichzelf helemaal in mijn keel. Ik kokhalsde, maar toen duwde hij hem nog verder. Ik kreeg geen lucht meer. Ik kon me niet bewegen. Hij bleef maar

'Hou op!' Tess stond zelf verbaasd van haar uitroep. Ze herkende die schrille stem niet, en dat maakte haar bang. 'Hou alsjeblieft op!'

Meteen was het doodstil. Geen gekreun. Geen gesnik. Tess rilde ongecontroleerd. Haar aderen leken bevroren. Alle lucht leek uit haar lichaam weg te worden gezogen, om plaats te maken voor de ranzige geur van de dood.

Het onweer kwam dichterbij; ze voelde de trillingen van de donder tegen haar rug. De bliksemflitsen verlichtten de wereld boven hen, maar reikten niet tot onder in de donkere put. Ze liet haar hoofd rusten tegen de aarden wand en staarde omhoog naar de takken - griezelige, skeletachtige armen, die in het flikkerende licht naar haar wuifden. Haar hele lichaam deed zeer, zo hard deed ze haar best de stuiptrekkingen te bedwingen. Ze sloeg haar armen om zich heen.

De herinneringen, de angsten van vroeger zouden haar niet in hun greep krijgen. Ze had zo haar best gedaan om die te vernietigen. Nu voelde ze haar zorgvuldig opgeworpen barrières echter afbrokkelen. De herinneringen waren als een vergif dat haar hele lichaam infecteerde. Ze zou niet toestaan dat ze terugkeerden en haar weerloos maakten. Het had haar jaren gekost om ze buiten te sluiten en nog meer jaren om ze uit te wissen. Nee, ze mocht ze niet binnenlaten. Alsjeblieft, niet nu. Niet nu ze zich toch al zo kwetsbaar voelde, zo volkomen hulpeloos.

Toen het begon te regenen, liet ze zich langs de wand omlaag glijden tot ze in de blubber zat. Als vanzelf wiegde haar lichaam naar voren en naar achteren. Om de kou en de herinneringen te verdringen, sloeg ze haar armen stevig om zich heen. Tevergeefs. Ze wist nog precies hoe het voelde. Ze was zes jaar oud en ze was levend begraven.