46

Tess kon zich niet heugen ooit zo'n lange, donkere, zware nacht te hebben doorgemaakt, hoewel ze in haar jeugd toch aardig wat ervaring had opgedaan. In elkaar gedoken zat ze in een hoek van de put, met haar armen om haar knieën. Ze probeerde niet te denken aan haar blote, gezwollen voeten, begraven in de stinkende bagger.

Eindelijk was het opgehouden met regenen, en alleen in de verte rommelde het nog. Hielden de wolken de zonsopgang tegen of had die gestoorde gek het met de duivel op een akkoordje gegooid?

Zo nu en dan hoorde ze de andere vrouw zacht kreunen. Haar adem, haar gehijg klonk heel dichtbij. Gelukkig was ze gestopt met snikken en jammeren. Toen het lichter werd, begon de ineengedoken gestalte langzaamaan vorm te krijgen. Tess sloot haar ogen om het zanderige, brandende gevoel te verdrijven. Waarom was ze ook zo koppig geweest die lenzen voor dag en nacht te weigeren? Ze wilde in haar ogen wrijven. Binnen niet al te lange tijd zou ze moeten kiezen: de lenzen uitdoen of inhouden. Toen ze haar ogen weer opende, moest ze een paar keer knipperen. Ze geloofde haar eigen ogen niet. In het schemerlicht zag ze dat de vrouw tegenover haar volkomen naakt was. Ze had zich opgerold in foetushouding, en haar huid zat onder de modder en, zo te zien en te ruiken, bloed en ontlasting. 'Lieve hemel,' mompelde Tess. 'Waarom heb je niet gezegd dat je niks aan had?'

Met moeite kwam ze overeind. Haar enkel protesteerde, waardoor ze meteen op haar knieën viel, maar haar eigen pijn leek op dit moment onbelangrijk. Ze dwong zichzelf op te staan en liet haar volle gewicht op haar goede voet rusten. Onbeheerst sjorde ze aan de deken die ze om haar schouders had geknoopt. De andere vrouw huiverde. Nee, het was geen huiveren. Haar spieren leken een eigen leven te leiden en als vanzelf samen te trekken. Haar tanden klapperden, en haar onderlip bloedde op de plaats waar ze zichzelf herhaaldelijk moest hebben gebeten.

'Heb je pijn?' vroeg Tess. Wat een domme vraag. Natuurlijk had ze pijn. Ze trok de deken van zich af en drapeerde hem voorzichtig om de vrouw heen. Al was hij klam, op de een of andere manier had hij haar lichaamswarmte de hele nacht vastgehouden. Hopelijk maakte ze het op deze manier niet alleen maar erger. Alsof dat mogelijk was.

Op een veilige afstand bekeek Tess de afschuwelijke bloeduitstortingen, de rafelige wonden en de huid die eruitzag alsof erin gebeten was - door een mens. 'Lie,ve hemel, we moeten je in een ziekenhuis zien te krijgen.' Nog zo'n belachelijke opmerking. Als ze al niet uit deze put kon komen, hoe zou ze dan ooit naar een ziekenhuis kunnen gaan?

De vrouw leek Tess niet te horen. Met wijd opengesperde ogen staarde ze naar de modderige wand tegenover haar. Haar verwarde haar plakte aan haar gezicht. Toen Tess haar hand uitstak om een stukje klei van haar wang te vegen, knipperde ze zelfs niet eens met haar ogen. Ze was in shock, en misschien had ze zich wel helemaal in zichzelf teruggetrokken, precies zoals Tess als kind zo vaak had gedaan. Dat was de enige manier geweest om de lange straffen te kunnen uitzitten, wanneer ze naar de donkere stormkelder was verbannen, soms voor meer dagen.

Ze streelde de vrouw over haar wang en veegde modder en haren uit haar gezicht en haar nek. Bij het zien van de blauwe plekken en beten in haar hals en op haar borsten draaide haar maag zich om. Ook zag ze een striem om haar hals, alsof een touw of koord er zo strak omheen had gezeten, dat het in het vlees had gesneden.

'Kun je je bewegen?' vroeg Tess.

Geen reactie.

Ze stond op en keek omhoog om te zien hoe diep de put was. De put was minder groot dan ze in eerste instantie had gedacht; vier, hooguit vijf meter diep, en ongeveer anderhalve meter breed en drie meter lang. Het leek een oude greppel die deels was ingestort. Hier en daar staken boomwortels en stenen uit de wanden.

Toen zag ze de verse inkepingen van een spade. Hij had dit duidelijk als een val bedoeld.

Wat voor monster deed zulke vreselijk dingen met een vrouw en gooide haar daarna in een kuil?

Niet aan denken. Ze zou zich niets afVragen of proberen voor te stellen, want dan was ze nergens meer. In plaats daarvan moest ze hen hieruit zien te krijgen. Hoe moest ze dat in 's hemelsnaam aanpakken?

Opnieuw knielde ze neer bij de vrouw. De warmte van de deken leek de stuiptrekkingen enigszins te verminderen. Ze moest nagaan of ze niets gebroken had. Er zaten genoeg spleten en uitstekende stenen in de wanden om naar boven te klimmen, maar het zou haar nooit lukken deze vrouw mee te trekken of te dragen. Op het moment waarop Tess haar hand uitstak naar de schouder van de ander, zag ze wat haar aandacht zo vasthield. Geschokt sprong ze achteruit.

Ondanks haar verbijstering en haar weerzin dwong ze zichzelf nog eens te kijken. Recht voor haar, begraven in de aarden wand en gedeeltelijk blootgelegd door de regen, zag ze een menselijke schedel. Twee lege oogkassen staarden hen aan.

Toen begreep ze het. Dit was helemaal geen val. Het was een graf. Hun graf.