50
Pas toen de zon verder opkwam en meer licht de bodem van de put bereikte, kon Tess hun verschrikkelijke gevangenis goed bekijken. De schedel die hen vanuit de aarde aanstaarde, bleek niet het enige menselijke overblijfsel te zijn. Botten, glanzend en witgewassen door de regen, staken in vreemde hoeken uit de wanden en de bodem. In eerste instantie hield Tess zich voor dat het een of andere oude begraafplaats moest zijn, misschien een massagraf uit de Burgeroorlog. Toen vond ze een zwarte beugelbeha en zag ze een leren pump met een kapotte hak uit de grond steken. Geen van beide leek haar oud of vergaan genoeg om er meer dan een paar weken of maanden te kunnen hebben gelegen. Er leek kort geleden aarde in een van de hoeken te zijn gestort. Ze staarde naar de vers uitziende hoop, maar durfde er niet bij in de buurt te komen, bang dat hij dan uiteen zou vallen en een nieuwe verschrikking aan het licht zou brengen. Als dat nog mogelijk was. De zonnestralen voelden heerlijk. Helaas zouden ze niet lang blijven. Heel voorzichtig trok ze de andere vrouw naar het midden van de put, opdat ze van de warmte kon profiteren. Ze spreidde de wollen deken, die zowaar begon te drogen, uit op een paar stenen, waardoor de vrouw weliswaar naakt was, maar wel in de warmte van de zon lag.
Zo langzamerhand begon Tess te wennen aan de zurige lucht van de ander. In ieder geval had ze geen braakneigingen meer wanneer ze bij haar in de buurt was. De vrouw had een paar keer ontlasting laten lopen in haar hoek en was er kennelijk per ongeluk in gerold. Was er maar water om haar te wassen. Die gedachte herinnerde haar eraan hoe droog en rauw haar mond en keel waren. De ander moest zowat uitgedroogd zijn. Haar stuiptrekkingen waren echter afgenomen tot een zacht rillen, en haar tanden klapperden niet meer. Zelfs haar ademhaling scheen normaler. Op dit moment, met de zonnewarmte op haar huid, sloot ze haar ogen, alsof ze eindelijk in staat was te rusten. Of had ze besloten te sterven?
Tess nam plaats op een afgebroken tak en bekeek de put opnieuw. Ze wist dat ze eruit kon klimmen. Al twee keer had ze het geprobeerd, en beide keren was ze erin geslaagd de rand te bereiken en eroverheen te kijken. Iedere keer had ze wel kunnen huilen van opluchting en voldoening. Maar ze had zich weer laten zakken, waarbij ze geprobeerd had haar opgezwollen enkel te ontzien.
Hoewel ze absoluut niet aan die gek wilde denken, had ze bedacht dat het in de put wel eens het veiligst kon zijn. Blijkbaar had hij die vrouw hier gedumpt in de verwachting dat ze aan haar verwondingen en door de ontberingen zou overlijden. Vroeg of laat zou hij terugkomen om haar te bedekken met aarde. Tot die tijd zou ze hier veilig kunnen zijn, want als hij ontdekte dat ze het schuurtje had verlaten, zou hij er misschien niet aan denken haar hier te zoeken. Dat betekende echter niet dat ze hier wilde blijven. Ze haatte het in de val te zitten. Bovendien deed deze put haar te sterk denken aan de donkere schuilkelder die haar oom en tante hadden gebruikt om haar te straffen. Het was zo angstaanjagend geweest een uur lang onder de grond te zitten. En een of twee dagen was te erg voor woorden geweest. Zelfs als volwassene kon ze zich niet voorstellen wat ze had gedaan om zo'n straf te verdienen. Ze had haar tante echter altijd direct geloofd wanneer die haar een slecht kind had genoemd en haar naar die vochtige martelkamer had gesleurd. Telkens weer had Tess gegild dat ze er zo'n spijt van had en gesmeekt om vergiffenis. 'Verontschuldiging niet geaccepteerd,' had haar oom dan lachend gezegd. In de duisternis had Tess constant gebeden dat haar moeder haar zou komen redden, en dan had ze teruggedacht aan haar moeders laatste woorden: 'Ik ben zo terug, Tessy.' Maar ze was Tess nooit komen redden. Ze was helemaal niet meer teruggekomen. Hoe had haar moeder haar bij zulke gemene mensen kunnen achterlaten?
Toen Tess groter en sterker was geworden, had haar tante haar niet meer aangekund en had haar oom het overgenomen. De straf van haar oom kwam echter altijd 's avonds laat, in haar slaapkamer. Toen ze een keer had geprobeerd hem buiten te sluiten, had hij de deur van haar kamer eruit gehaald. Ze had geschreeuwd, in de wetenschap dat haar tante haar kon horen nu de geluiden niet langer werden gedempt door de deur. Al snel had ze begrepen dat haar tante het altijd al had gehoord, het altijd al had geweten. Het had haar gewoon koud gelaten.
Op vijftienjarige leeftijd was Tess naar DC weggelopen, waar ze had ontdekt dat ze aardig wat geld kon verdienen met doen wat ze van haar oom gratis had moeten doen. Hoe jong ze ook was geweest, ze had met congresleden en viersterrengeneraals geslapen. Dat was inmiddels bijna twintig jaar geleden, maar ze had pas recentelijk aan dat leven weten te ontsnappen. Eindelijk was ze begonnen aan haar eigen leven. En daar zou hier geen eind aan komen, zeker weten van niet. Niet nu. Niet in dit afgelegen graf, waar niemand haar zou vinden.
Ze stond op, liep naar de vrouw toe en hurkte naast haar neer. Zacht legde ze een hand op haar schouder.
'Ik weet niet of je me kunt horen. Ik heet Tess. Ik wil je zeggen dat ik ons hieruit zal krijgen. Ik laat je hier niet doodgaan.'
Ze trok een tak bij, zodat ze naast de vrouw in de zon kon zitten. Haar enkel had rust nodig. Haar tenen begroef ze in de modder. Ondanks de glibberige regenwormen tegen haar huid, verzachtte de blubber de pijn van de kloven, sneden en kneuzingen op haar voeten en voetzolen. Terwijl ze naar de uitstekende stenen en boomwortels keek, probeerde ze een plan te verzinnen.
Net toen ze de hoop dreigde op te geven, schoof de vrouw een stukje naar haar toe.
Zonder haar ogen te openen zei ze: 'Ik heet Rachel.'