11
R.J. volgde Cunninghams aanwijzingen en sloeg af bij het kruispunt. Prompt zag hij schijnwerpers in een steegje achter een klein winkelcentrum. Politiewagens versperden de straat. Naast een ervan hield hij stil, liet zijn badge zien en reed door de doolhof van auto's verder. Hij probeerde een voorbeeld te nemen aan Josh en zich cool te gedragen. In werkelijkheid voelde zijn maag echter hol vanbinnen en stond het zweet hem op de rug.
Hij had al heel wat plekken gezien waar een misdaad was gepleegd, evenals afgehakte ledematen, bebloede muren, verminkte lichamen en afschuwelijke
'handtekeningen' van moordenaars, variërend van een enkele rode roos tot een onthoofd lijk. Tot nu toe waren al die taferelen echter slechts op foto's, digitale scans en tekeningen te zien geweest die hem in het FBI-kantoor in Cleveland waren toegestuurd. Daar had hij zich bekwaamd in het opstellen van nauwkeurige daderprofielen op grond van de stukjes en beetjes informatie die de politie hem had geleverd. Dat hij het daarbij zo vaak bij het juiste eind had gehad, was voor directeur Cunningham aanleiding geweest hem een baan aan te bieden bij de Eenheid Onderzoeksondersteuning in Quantico. Met één telefoontje en zonder hem ooit te hebben ontmoet had Cunningham R.J. de kans geboden in actieve dienst te komen, te beginnen met de jacht op de beruchtste voortvluchtige van de FBI: Albert Stucky.
R.J. wist dat Cunningham de speciale eenheid had moeten ontbinden omdat die maandenlang geen enkel resultaat had geboekt dat de tijd en de onkosten rechtvaardigde. Ook wist hij dat hij deze buitenkans te danken had aan de agent die hij verving - een agent die opdracht had gekregen zich tijdelijk te beperken tot lesgeven op politieconferenties. Het had hem niet veel speurwerk gekost om erachter te komen dat die agent Maggie O'Dell was. Hij had haar nooit ontmoet, maar kende haar van horen zeggen. Ze was een van de jongste en beste profielschetsers van het land. Er werd gefluisterd dat O'Dell last had van een burn-out en er een tijdje tussenuit moest. Het gerucht ging dat ze van slag was, strijdlustig en roekeloos, paranoïde en geobsedeerd door haar verlangen Albert Stucky te pakken te krijgen. Natuurlijk deed ook het gerucht de ronde dat Cunningham haar op een zijspoor had gezet om haar tegen Stucky te beschermen. Een maand of acht terug hadden die twee een gevaarlijk spel van kat en muis gespeeld, dat uiteindelijk had geresulteerd in de gevangenneming van Stucky - echter pas nadat hij O'Dell had gemarteld en bijna had vermoord.
Nu zou R.J., na maanden van analyseren, zoeken en wachten, eindelijk kennismaken met de man die ze De Verzamelaar noemden, al was het dan indirect. Hij reed de auto zo dicht mogelijk naar de versperringen. Nog voor hij hem op de handrem had gezet, was Cunningham er al uit gesprongen. Bijna vergat hij de lampen uit te doen. Op het moment dat hij de sleutel uit het contact trok, merkte hij dat het zweet in zijn handen stond. Zijn benen leken stram, en toen hij zich haastte om zijn baas in te halen, herinnerde zijn knie hem opeens aan een oude blessure.
Hoewel hij tien centimeter langer was en grote passen nam, kostte het hem moeite Cunningham bij te houden. Hij vermoedde dat zijn baas minstens tien jaar ouder was dan hij, maar de man had een slank, atletisch lichaam en R.J. had hem in de gymzaal twee keer zoveel kilo's zien optillen als het aantal waarmee de rekruten op de academie begonnen.
'Waar is ze?' vroeg Cunningham zonder veel omhaal van woorden aan de rechercheur die de leiding scheen te hebben.
'Nog in de container. We hebben nergens aan gezeten, behalve aan de pizzadoos.'
De rechercheur had een heuse stierennek, en de naden van zijn trainingsjack leken op springen te staan. Hij gedroeg zich alsof hij met een routineonderzoek te maken had. R.J. vroeg zich af aan welke grote stad de man had gehoopt te ontsnappen, want diens nuchtere manier van doen had hij beslist ergens anders dan in Newburgh Heights aangeleerd.
Cunningham en hij schenen elkaar te kennen en verspilden geen tijd aan het uitwisselen van beleefdheden.
'Waar is die pizzadoos?' wilde Cunningham weten.
'Agent McClusky heeft hem aan de arts gegeven. Dat joch dat hem heeft gevonden, heeft hem uit zijn handen laten vallen, en daardoor was het nogal een zootje geworden.'
De geur van bedorven pizza en de geluiden van de politieradio's bezorgden R.J. hoofdpijn. Onderweg hiernaartoe had de adrenaline hem tot actie aangezet, maar nu raakte hij een beetje overweldigd door de harde realiteit. Hij haalde zijn handen - die beefden door zijn haar. Oké, zo veel anders dan het kijken naar foto's kon dit toch niet zijn. Hij kon het best aan. De opnieuw opkomende misselijkheid negerend, volgde hij zijn baas naar de afvalcontainer, waar drie agenten in uniform de wacht hielden. Zelfs de agenten bleven op een paar meter afstand om de stank niet te hoeven ruiken. R.J. kon met gemak over de rand van de vuilcontainer kijken, maar wachtte tot Cunningham een krat had bijgetrokken.
Onbewogen keek zijn baas naar beneden.
Het eerste wat R.J. opviel, was het lange, blonde haar van de vrouw. Meteen dacht hij aan Emma. Hoewel de vrouw onder het afval zat, zag hij dat ze jong was - niet veel ouder dan Emma. En ze was mooi. Verlepte slablaadjes en rotte tomaten plakten aan haar naakte borsten; de rest van haar lichaam lag bedolven onder de vuilnis, op enkele stukjes van haar dij na. R.J. realiseerde zich dat ze niet meer droeg dan een blauwe baseballcap. Hij zag dat haar keel van oor tot oor was doorgesneden en dat ze een open wond in haar zij had, haast onder op haar rug. Dat was alles. Geen afgehakte ledematen, geen bloedige verminking. Had hij iets anders verwacht? Hij wist het niet.
'Het ziet ernaar uit dat ze nog in één stuk is,' zei Cunningham, alsof hij R.J.'s gedachten kon lezen. Hij stapte van het krat af en richtte zich tot de rechercheur.
'Wat zat er in de doos?'
'Een bloederige massa. Geen idee wat het is. De arts zal u wel meer kunnen vertellen. Die zit daarginds, in de bus.' Hij wees naar een stoffig, zilverkleurig busje met het embleem van Stafford County op de zijkant. De achterdeuren stonden open, en achterin zat een gedistingeerde, grijze man, in een keurig geperst pak en met een klembord in zijn hand. 'Doe, deze heren van de FBI willen die speciale bestelling zien.'
Net toen de rechercheur wilde weglopen, stopte op een parkeerplaats vlakbij een busje van de pers. 'Excuseert u me even, heren. Ik geloof dat de aasgieren zojuist zijn gearriveerd.'
R.J. volgde Cunningham het busje in, hoewel het wel erg vol leek met hen drieën. Of was hij de enige die moeite had met ademhalen? Hij kon de inhoud van de doos, die op de vloer stond, al ruiken. Voor zijn maag zich zou omdraaien, liet hij zich op een van de banken zakken.
'Hallo, Frank.' Cunningham kende de politiearts blijkbaar ook al. 'Dit is FBI-agent R.J. Tully. Agent Tully, dokter Frank Holmes van Stafford County.'
'Ik weet niet of dit jullie mannetje is, Kyle, maar toen rechercheur Rosen me belde, scheen hij te denken dat het jullie wel zou interesseren.'
'Rosen werkte in Boston toen Stucky Brenda Carson ontvoerde. Dat raadslid.'
'Ja, dat weet ik nog. Wanneer was dat ook alweer? Twee, drie jaar geleden?'
'Bijna twee.'
'Gelukkig was ik toen vissen in Canada.' De dokter hield zijn hoofd schuin alsof hij terugdacht aan die tijd.
De ontspannen, luchtige houding van de aanwezigen begon R.J. lichtelijk op de zenuwen te werken. Zelf zat hij doodstil, hopend dat niemand zijn hart hoorde bonzen.
'Maar als ik me goed herinner,' vervolgde de arts, 'lag Carsons lichaam ergens in een bos begraven. Net buiten Richmond, klopt dat? Beslist niet in een container.'
'Die vent zit gecompliceerd in elkaar, Frank. De vrouwen om wie het hem echt gaat, vinden we zelden. Dit... Dit is een afgekeurd exemplaar. Alleen maar voor de sport, om te laten zien waartoe hij in staat is.'
Cunningham leunde naar voren, op de bal van zijn voeten, alsof hij elk moment kon opspringen om in actie te komen. Alles aan hem wees op zijn constante energie, zijn gejaagdheid. Zijn gezichtsuitdrukking en zijn stem bleven echter rustig, bijna geruststellend. R.J. staarde naar de pizzadoos op de vloer van het busje. Dwars door de geur van pizzadeeg en worst rook hij bloed. Dat betekende dus nooit meer pizza eten.
'Er gebeurt hier nooit iets, in deze buitenwijk,' zei dokter Holmes, terwijl hij doorging met aantekeningen maken op de formulieren op zijn klembord. 'En nu twee moorden op één dag.'
'Twee?'
De trage, bedachtzame manier van doen van de arts leek ook Cunninghams geduld inmiddels op de proef te stellen. R.J. zag hem naar de pizzadoos kijken, maar wist dat zijn baas die niet zou aanraken voor dokter Holmes hem daartoe had uitgenodigd. Al snel was hij erachter gekomen dat de directeur, hoeveel gezag hij ook had, niet alleen veel respect toonde voor degenen met wie hij samenwerkte, maar ook voor regels, beleid en protocol.
'Ik wist niet dat er nog een moordzaak was, Frank,' zei Cunningham toen duidelijk wérd dat de arts geen nadere uitleg zou geven.
'Nou, ik ben er ook nog niet zeker van dat die andere een moord is. We hebben geen lichaam gevonden.'
Eindelijk legde dokter Holmes zijn klembord weg.
'Daar was ook een FBI-agentter plekke. Eentje van jou misschien?'
'Pardon?'
'Vanmiddag. Niet ver hiervandaan, in een goede buurt van Newburgh Heights. Ze zei dat ze forensisch psycholoog was. Was net in de wijk van het slachtoffer komen wonen. Een zeer indrukwekkende jonge vrouw.'
R.J. zag de kalmte op Cunninghams gezicht plaatsmaken voor ergernis.
'O, dat. Ik was vergeten dat ze in Newburgh Heights was komen wonen. Mijn verontschuldigingen als ze jullie voor de voeten heeft gelopen.'
'Nergens voor nodig, Kyle. We hebben juist veel aan haar gehad. Volgens mij heeft zelfs die arrogante zak die verondersteld werd de zaak te leiden misschien nog wel iets van haar geleerd.'
R.J. betrapte zijn baas op een glimlach, voor deze doorkreeg dat hij werd gadegeslagen.
Hij keek R.J. aan en zei: 'Agent O'Dell, je voorganger, heeft hier in de buurt een huis gekocht.'
'Agent Margaret O'Dell?' R.J. hield Cunninghams blik vast tot hij zag dat deze hetzelfde verband legde als hij deed.
Daarna richtten ze hun aandacht op dokter Holmes, die de pizzadoos voorzichtig dichterbij trok. Wat er ook in zat, geen van beiden hoefde de bloederige troep te zien om te weten dat die hoogstwaarschijnlijk het werk van Albert Stucky was. En R.J. wist dat het geen toeval was dat Stucky ervoor had gekozen juist hier weer te beginnen. Vlak bij het nieuwe huis van agent Margaret O'Dell.