55

Tess voelde de paniek haar lichaam binnen sluipen toen het laatste beetje licht verdween. Uit alle macht probeerde ze het stemmetje in haar binnenste dat maar bleef herhalen dat ze uit de tombe moest klimmen, zo ver mogelijk weg moest rennen, te negeren. Het deed er niet toe welke kant op of waar ze terecht zou komen, zolang ze maar uit deze afgrijselijke put was, uit dit graf van verminkte botten en verloren zielen. Ze zat naast Rachel, dicht genoeg om haar hortende ademhaling te horen. Nog even, en ze zou haar niet meer kunnen zien. Ze had gecontroleerd of de deken haar wel helemaal bedekte. De vrouw hoefde niet nog een koude nacht door te brengen zonder beschutting. Waarom was ze teruggekomen? Waarom was ze niet gewoon voorgoed weggebleven? Ze wist immers dat het voor Rachel beter was als ze hulp ging halen. Maar na een middag door de eindeloze bossen te hebben gezworven, wist ze ook dat er geen hulp nabij was. Ze had de weg terug bijna niet kunnen vinden, ondanks het spoor van dennenappels die ze in onnatuurlijke patronen had neergelegd. Had ze er verkeerd aan gedaan terug te keren? Misschien had ze daarmee haar eigen doodvonnis getekend. Maar om de een of andere reden had ze zich er niet toe kunnen zetten Rachel achter te laten. Of dat uit altruïsme of egoïsme was, wist ze niet. Ze moest er niet aan denken daar buiten een hele nacht alleen door te brengen. Het was haar gelukt een schoen vol water mee terug te brengen. Daar had ze de kapotte pump voor gebruikt die ze had opgegraven. Hoewel Rachel onvoorstelbaar veel dorst moest hebben, had ze maar weinig gedronken. Het meeste was langs haar kapotte, opgezwollen lippen en over haar gekneusde kin gelopen. Na het noemen van haar naam had Rachel nauwelijks nog iets gezegd. Soms had ze Tess' vragen beantwoord met 'ja' of 'nee'. Maar het grootste deel van de tijd had ze gezwegen, alsof het ademhalen al haar energie vergde. Dat ging trouwens steeds onregelmatiger, moeizamer, had Tess gemerkt. Rachel had koorts, en af en toe verkrampte ze langdurig van top tot teen.

Na urenlang de put te hebben onderzocht en elke uitstekende rots, richel aarde en stevige wortel te hebben bekeken, had Tess zich erbij neer moeten leggen dat ze Rachel er niet uit zou kunnen trekken, dragen of slepen. En hoeveel rust ze haar ook gaf, het zou niet genoeg zijn om de schade die haar lichaam had opgelopen te genezen. Tess liet haar hoofd tegen de wand rusten. Dat er stukjes grond in haar kraag en over haar rug rolden, kon haar niet schelen. Ze sloot haar ogen en probeerde aan iets aangenaams te denken. Wat niet meeviel, want goede herinneringen had ze niet echt in voorraad. Als vanzelf kwam ze op Will Finley. Zijn gezicht, zijn lichaam, zijn handen, zijn stem lagen allemaal makkelijk voor het grijpen in haar geheugen. Hij had haar zo teder, zo liefdevol aangeraakt, ondanks zijn heftige verlangen, zijn onverzadigbare hartstocht. Alsof hij echt iets diepers had gevoeld dan dat overduidelijke genot. En hij had zo verlangend geleken het haar naar de zin te maken, alsof het heel belangrijk voor hem was dat zij hetzelfde voelde als hij. Ze mocht dan veel ervaring hebben met mannen en seks, maar het was nooit in haar opgekomen seks in verband te brengen met liefde. Oké, ze wist dat dat verband verondersteld werd te bestaan, maar daar had zij nog nooit iets van gemerkt. Zelfs met Daniël voelde ze niets wat ook maar in de verste verte op liefde leek. Ze had ook nooit verwacht, zichzelf nooit beloofd of voorgelogen dat dat zou gebeuren. Ze kende Will Finley helemaal niet. Hoe kon ze dan iets voelen wat op liefde leek? Hij was een vreemde, iemand met wie ze één nacht had doorgebracht. Heus niet anders dan al die andere kerels die ze ter wille was geweest. Toch kon ze zelfs nu - zeker nu - niet tegen zichzelf liegen. Will Finley en die ene nacht met hem waren anders geweest. Ze zou het niet afdoen als iets goedkoops, iets smerigs. Want dichter bij ware liefde zou ze misschien nooit komen. En die zou ze mogelijk nooit harder nodig hebben dan op dit moment. Daarom deed ze haar best zich alles te herinneren. Zijn zachte lippen, zijn tedere, verkennende handen, zijn harde lichaam, zijn gefluisterde woorden, zijn energie, zijn warmte. Even werkte het, even voerde het haar weg van de geur van verval en van de plakkende modder. Ze hoopte zelfs dat ze even zou kunnen slapen. Toen merkte ze hoe stil het was. Met ingehouden adem luisterde ze.

Met een schok besefte ze wat er aan de hand was. Het was alsof er ijswater in haar aderen werd gespoten. De paniek overviel haar, kneep haar hart samen, joeg haar ademhaling op tot ze hijgde. Haar lichaam begon onbeheerst te rillen, en om het te stoppen sloeg ze haar armen om zich heen en wiegde heen en weer.

'Lieve hemel. O hemel, nee,' mompelde ze, steeds opnieuw. Toen het haar lukte haar lichaam in bedwang te houden, luisterde ze weer. Ze spitste haar oren omdat haar hart zo bonkte, omdat ze de waarheid niet wilde geloven. Het had geen zin. De stilte loog niet. Rachel was dood.

Ze rolde zich op in haar klamme hoek en deed iets wat ze zichzelf al jaren niet meer had toegestaan. Ze huilde hardop, gaf zich over aan huilbuien van jaren, waardoor haar hele lichaam schokte in stuiptrekkingen waarover ze geen enkele controle had. Het geluid dat door het duister sneed, was als het gejank van een gewond dier.