'Kijk maar eens goed naar dit dikke oude wijf, Marona, en bedenk dat ik ooit net als jij de mooiste vrouw op de Zomerbijeenkomst werd gevonden. Schoonheid is een uiterst vluchtige Gave. Maak daar verstandig gebruik van zolang die je vergund is, jongedame, want als hij weg is, zul je diep ongelukkig zijn als je niets anders hebt. Ik heb nooit getreurd om het verlies van mijn schoonheid omdat wat ik heb gewonnen aan kennis en ervaring mij veel meer voldoening schenkt,' zei de Ene Die Eerste Was.
Toen vervolgde ze tegen de rest van de groep: 'Marona zei wat Laramar indirect beweerde: dat ons door de zelandonia wordt geleerd dat kinderen die geboren worden uit de vermenging van de geest van een van ons met de geest van een van degenen die wij platkoppen noemen, gruwelen zijn. In de afgelopen dagen heb ik diep gemediteerd en mij alle Geschiedverhalen en Oude Legenden voor de geest gehaald, evenals alle overleveringen die alleen bij de zelandonia bekend zijn, op zoek naar de oorsprong van deze gedachte, want in één ding heeft Laramar gelijk: het betreft hier iets waarvan "iedereen" denkt het te weten.' Ze zweeg even en liet haar blik over de aanwezigen gaan. 'Dit denkbeeld heeft echter nooit deel uitgemaakt van de leer van de zelandonia.'
De zelandonia hadden zich muisstil gehouden toen ze haar in afzondering in meditatie hadden zien zitten met haar borstplaat omgekeerd, zodat het snijwerk en de versierselen aan het oog onttrokken waren en alleen de onbewerkte kant te zien was, ten teken dat ze niet gestoord wenste te worden. Nu wisten ze waarom. Er werd in de groep gemompeld. 'Maar het zijn beesten.' 'Het zijn niet eens mensen.' 'Ze zijn aan beren verwant.' De zelandoni van de Veertiende Grot nam het woord: 'De Moeder is van afschuw vervuld over een dergelijke vermenging.' 'Het zijn gruwelen,' zei Denanna, de leidster van de Negenentwintigste Grot. 'Dat hebben we altijd al geweten.'
Madroman fluisterde de zelandoni van de Vijfde Grot toe: 'Denanna heeft gelijk. Ze zijn half mens, half beest.'
De Eerste wachtte tot het gefluister tot bedaren kwam. 'Bedenk waar je dergelijke dingen hebt gehoord. Probeer je ook maar één passage in de leer van de zelandonia of de Geschiedverhalen en Oude Legenden van de Zelandoniërs te binnen te brengen waarin specifiek wordt gesteld dat kinderen van gemengde geesten gruwelen zijn, of zelfs maar dat platkoppen beesten zijn. Ik heb het nu niet over geruchten of verdachtmakingen, maar over specifieke vermeldingen,' zei ze. Ze gaf hun de tijd om hierover na te denken en vervolgde toen: 'In
wezen weten jullie, als jullie er even bij nadenken, heel goed dat de Moeder nooit over hen van afschuw zou zijn vervuld, en al helemaal nooit zou willen dat wij hen als gruwelen zien. Zij zijn kinderen van de Moeder, net als wij. Wie verkiest tenslotte de geest van een man die zich met de geest van een vrouw mag vermengen? Het komt maar zelden voor, want we hebben weinig met de platkoppen te maken, maar als de Moeder af en toe besluit om een nieuw leven te scheppen door de elan van een platkop te vermengen met de elan van een Zelando- niër, dan is dat Haar keuze. Het is niet aan Haar kinderen om zich laatdunkend uit te laten over de kinderen die daaruit voortkomen. De Grote Aardmoeder heeft besloten hen te scheppen, misschien wel om een heel bijzondere reden. Echozar is geen gruwel. Echozar is uit een vrouw geboren, net als wij allen. Het feit dat zijn moeder een vrouw van de Stam was, maakt hem niet minder een kind van de Grote Moeder. Als hij en Joplaya voor elkaar hebben gekozen, dan is Doni verheugd en wij zouden dat ook moeten zijn.' Opnieuw steeg er gemompel op, maar de Eerste hoorde niemand dit echt tegenspreken en besloot te vervolgen: 'De andere reden voor deze bijeenkomst is dat Joharran het wil hebben over hen die wij de platkoppen noemen, maar eerst denk ik dat jullie wat meer over hen te weten moeten komen van iemand die ervaring met hen heeft. Ayla is grootgebracht door degenen die wij als de platkoppen kennen; alleen kent zij hen als de Stam. Ayla, wil je hier komen en ons wat over hen vertellen?'
Ayla stond op en liep op de Eerste toe. Ze had een knoop in haar maag en haar mond voelde kurkdroog aan. Ze was het niet gewend een groep mensen formeel toe te spreken en ze wist niet waar ze moest beginnen, dus begon ze maar op het punt waar haar herinneringen begonnen.
'Ik was een jaar of vijf, geloof ik, dat is tenminste mijn schatting, toen ik de familie verloor bij wie ik was geboren. Ik weet hier niet veel meer van, maar ik geloof dat het door een aardbeving is gekomen. Soms droom ik erover. Ik geloof dat ik een tijdlang in mijn eentje heb rondgezworven; ongetwijfeld had ik geen idee waar ik heen moest of wat ik moest doen. Ik weet niet hoe lang ik al alleen was, toen ik werd nagezeten door een holenleeuw. Ik geloof dat ik ben weggekropen in een kleine grot, een wel heel erg kleine grot, want de holenleeuw stak zijn poot naar binnen in een poging me te grijpen en heeft mijn been opengehaald. Daar draag ik nu nog de littekens van: vier strepen van zijn klauwen op mijn been. Mijn vroegste echte herinnering is dat ik mijn ogen opendeed en Iza zag, een vrouw van degenen die jullie
platkoppen zouden noemen. Ik weet nog dat ik begon te gillen toen ik haar zag. Haar reactie daarop was om mij in haar armen te nemen en tegen zich aan te drukken tot ik bedaarde.'
De toehoorders werden meteen geboeid door het verhaal over een weesmeisje van nog maar vijf jaar oud. Ze legde uit dat de behuizing van de stam die haar had gevonden tijdens dezelfde aardbeving was verwoest en dat zij op zoek waren naar een nieuw onderkomen toen ze haar aantroffen. Ze vertelde dat ze wisten dat zij niet iemand van de Stam was, maar een van de Anderen, het woord dat zij gebruikten voor mensen zoals zij, en ze vertelde hoe ze geadopteerd werd door de medicijnvrouw van Bruns stam en haar broer Creb, die een groot mog-ur was, wat net zoiets was als een zelandoni. Naarmate haar relaas vorderde, vergat ze haar zenuwen en sprak ze heel natuurlijk en gloedvol verder over haar leven bij de mensen die zichzelf de Stam van de Holenbeer noemden.
Ze liet niets onvermeld - niet de moeilijkheden die ze met Broud had ondervonden, die de zoon was van de gezellin van de leider Brun, of de vreugde die ze eraan beleefde om de geneeskunst te leren van Iza. Ze sprak over haar liefde voor Creb, Iza en haar Stamzuster Oeba, en over hoe nieuwsgierig ze was geweest toen ze voor het eerst een slinger had opgepakt. Ze vertelde hoe ze zichzelf had geleerd die te gebruiken en over wat hiervan een paar jaar later het gevolg was geweest. Ze aarzelde alleen toen ze op het punt was aangekomen waarop ze over haar zoon had moeten vertellen. Hoe logisch en hoogstaand de argumenten van de Eerste ook waren geweest dat de Stam net zo goed uit kinderen van de Moeder bestond, ze zag aan de gezichtsuitdrukking en lichaamstaal van verscheidene mensen, vooral diegenen die bewaar hadden gemaakt tegen de verbintenis van Echozar met Joplaya, dat hun gevoelens niet veranderd waren. Ze hadden alleen besloten hun gedachten voorlopig liever voor zich te houden. Ayla bedacht dat zij ook maar beter iets voor zich kon houden.
Ze vertelde hoe ze werd gedwongen de Stam te verlaten toen Broud leider werd, en deed haar best uit te leggen wat een doodvloek was, maar ze had niet echt het idee dat ze ten volle beseften wat dit betekende en hoeveel kracht er van zo'n vervloeking uitging. De doodvloek kon letterlijk tot de dood leiden van individuele leden van de Stam als die nergens heen konden en niemand, zelfs niet hun meest dierbaren, nog hun bestaan erkende. Ze vertelde maar weinig over haar tijd in het dal, maar des te meer over Rydag, het kind van gemengde geesten dat was geadopteerd door Nezzie, de gezellin van de hoofdman van het Leeuwenkamp.
'In tegenstelling tot Echozar had hij niet de
kracht van de Stam, en inwendig was hij ook zwak, maar net als de
Stam was hij niet in staat bepaalde geluiden voort te brengen. Ik
heb hem en Nezzie, en toen de rest van het Leeuwenkamp, en
Jondalar, geleerd met handgebaren te communiceren. Nezzie was
dolblij toen hij haar voor het eerst moeder noemde,' besloot
Ayla.
Toen kwam Jondalar naar voren. Hij vertelde het verhaal hoe hij en zijn broer Thonolan op een paar mannen van de Stam waren gestuit kort nadat ze de plateaugletsjer in het hoogland in het oosten waren overgestoken. Toen vertelde hij het grappige verhaal hoe hij maar een halve vis had gevangen, omdat hij de andere helft had gedeeld met een jongeman van de Stam. Hij zette ook de omstandigheden uiteen die ertoe hadden geleid dat ze een paar nachten bij een paartje van de Stam hadden doorgebracht, Guban en Yorga, en hoe ze met hen hadden 'gepraat' in de gebarentaal die hij van Ayla had geleerd. 'Als er één ding is dat ik op mijn reis heb geleerd,' zei Jondalar, 'dan is het wel dat degenen die wij altijd platkoppen hebben genoemd mensen zijn, intelligente mensen. Ze zijn evenmin beesten als jij en ik. Ze hebben misschien andere gebruiken, hun intelligentie is misschien anders dan de onze, maar daarom nog niet minder. Gewoon anders. Er zijn dingen die wij kunnen en zij niet, maar er zijn ook dingen die zij kunnen en wij niet.'
Toen stond Joharran op en vertelde wat hem zorgen baarde, en hij deed suggesties om daar iets aan te doen. Als laatste opperde Willo- mar de mogelijkheid om handel met hen te gaan drijven. Na afloop waren er heel wat vragen en werd er nog heel wat nagepraat. Het was een openbaring voor de zelandonia en de leiders van de Grotten van de Zelandoniërs. Sommigen viel het zwaar het vertelde te geloven, maar de meesten hadden onbevooroordeeld geluisterd. Ayla's verhaal leek duidelijk waar; zelfs de beste verhalenverteller had niet zo'n overtuigend relaas kunnen verzinnen. En daaruit bleek duidelijk dat de Stam menselijk was, ook al wilden sommigen er niet aan dat het mensen waren. Er werd niets besloten, maar iedereen had heel wat om over na te denken.
De Eerste stond op om de bijeenkomst te sluiten. 'Volgens mij zijn we allemaal belangrijke dingen te weten gekomen,' zei ze, 'en ik waardeer Ayla's bereidheid om hier te komen en ons zo openlijk over haar bijzondere belevenissen te vertellen. Zij heeft ons een zeldzaam inzicht gegeven in het leven van mensen die ons dan misschien vreemd zijn, maar die bereid waren een kind in hun midden op te nemen van wie ze wisten dat het anders was en het als een van hun eigen kinderen
te behandelen. Sommigen onder ons hebben angst gekend als we toevallig een platkop te zien kregen wanneer we op jacht waren, of op zoek naar planten of stenen. Het komt me voor dat die angst misplaatst is als platkoppen bereid zijn iemand op te nemen die verdwaald en alleen is.'
'Denk je dat dit wil zeggen dat zij die vrouw van de Negende Grot hebben opgenomen die destijds verdwenen was?' zei de witharige zelandoni van de Negentiende Grot. 'Als ik me niet vergis was ze in verwachting toen ze terugkeerde. Misschien heeft de Moeder wel besloten haar te Zegenen toen ze bij de platkoppen was en heeft Ze de geest van een van hen gebruikt om...'
'Nee! Dat is niet waar! Mijn moeder was geen gruwel!' riep Brukeval. 'Precies. Jouw moeder was geen gruwel,' zei Ayla. 'Dat proberen we nu net duidelijk te maken. Niemand van gemengde geesten is een gruwel.'
'Mijn moeder was niet van gemengde geesten,' zei hij. 'Daarom was zij geen gruwel.' Hij bezag haar zo vol walging dat Ayla zich moest afwenden om zijn felle blik te ontwijken. Toen beende hij weg. Verder werd er niet gepraat. Mensen stonden op en maakten aanstalten te vertrekken. Op weg naar buiten zag de Ene Die Eerste Was dat Marona haar een brutale, onbeschaamde blik toewierp, en toen hoorde ze Laramar praten met de zelandoni van de Vijfde Grot en zijn acoliet, Madroman.
'Hoe kan Jondalars vuurplaats nou bij de eerste horen?' vroeg hij. 'Ze hebben als excuus aangevoerd dat zij zo'n hoge status bij de Mamu- tiërs had, dat volk waaruit ze zogenaamd zou stammen, dat ze hier geen lagere status behoorde te krijgen, maar ze weet niet eens bij welk volk ze in werkelijkheid geboren is. Als ze is grootgebracht door platkoppen, dan is ze meer platkop dan Mamutiër. Vertel mij dan eens welke rang een platkop heeft. Zij had de laatste moeten zijn, maar nu is ze onder de eersten. Ik vind dat ongepast.'
Nadat de lange, vermoeiende bijeenkomst met zo'n felle uitbarsting was geëindigd, voelde Ayla zich uitgeput. Ze kon zich voorstellen dat het verontrustend moest zijn voor mensen om zo plotseling te horen dat schepsels die zij als beesten hadden beschouwd in werkelijkheid mensen waren die tot denken en goedertierenheid in staat waren. Dat was nogal wat, en grote veranderingen waren nooit eenvoudig, maar Brukevals reactie was irrationeel, en in zijn blik had zoveel boosaardigheid gelegen dat ze er bang van was geworden. Jondalar stelde voor om de paarden te gaan halen en een eind te gaan
rijden om even van iedereen weg te zijn en een beetje te ontspannen na het verontrustende einde van de bijeenkomst. Ayla was blij dat Wolf weer naast hen meedraafde, inmiddels vrij van zijn verbanden, al was hij nog niet volledig genezen.