'Ja. Robenan wil met Jaradal spelen en ik ben op zoek naar Proleva. Ze was niet thuis en ik vroeg me af of ze hier was.' 'Er is hier niemand. Toen ik opstond was iedereen weg. Ik weet niet waar ze zijn. Ik ben vanochtend een beetje lui. Ik heb lang uitgeslapen,' zei Ayla.
'Je bent niet de enige,' zei Ramara. 'Er zijn er maar weinig vroeg opgestaan na het feest van gisteravond. Laramar maakt een koppig brouwsel. Daar staat hij om bekend - dat is het enige waarom hij bekendstaat.'
Ayla meende een minachtende toon te bespeuren in de opmerkingen van de vrouw. Daardoor werd ze een tikkeltje beschroomd om Ramara te vragen waar ze zich kon ontdoen van haar ochtendvuil, maar er was verder niemand in de buurt en ze wilde de waskom niet zomaar laten staan.
'Ramara... zou ik je mogen vragen... waar kan ik... wat... afval weggooien?'
De vrouw begreep niet meteen wat ze bedoelde, maar toen ze in de richting keek waar Ayla's blik onwillekeurig heen gleed, glimlachte ze. 'Ik vermoed dat je de ontlastingsgreppels bedoelt. Kijk daar, bij de oostrand van het terras, niet aan de voorkant waar de signaalvuren worden aangestoken, maar meer naar achteren. Daar loopt een pad.' 'Ja, ik zie het,' zei Ayla.
'Dat pad voert bergopwaarts,' vervolgde Ramara. 'Als je het een eindje volgt, kom je bij een splitsing. Het linkerpad is steiler. Dat loopt verder omhoog en voert naar de bovenkant van deze rotswand. Maar je moet het rechterpad nemen. Dat loopt schuin omhoog en voert dan de hoek om, totdat je de Woudrivier beneden kunt zien. Een klein stukje verder ligt een vlak, open veld met een aantal greppels - die ruik je al voordat je ze kunt zien,' zei Ramara. 'Het is al een poosje geleden dat we ze hebben bestoven, en dat is te merken.' Ayla schudde haar hoofd. 'Bestoven?'
'Besprenkeld met gekookt steengruis. Dat doen wij regelmatig, maar ik geloof niet dat alle mensen het doen,' zei Ramara, en ze bukte om Robenan op te tillen, die onrustig begon te worden. 'Hoe koken jullie steengruis... en waarom?' vroeg Ayla. 'Je begint met een stuk rots, dat verpulver je tot gruis, en vervolgens verhit je dat in een heet vuur - daarvoor gebruiken we de signaalvuurplaats - en dat strooien we vervolgens in de greppels. Dat doen we
omdat het gruis een groot deel van de stank doet verdwijnen of verdoezelt. Maar als je je water loost of er vocht aan toevoegt, wordt het gruis weer hard, en als de greppels vollopen met uitwerpselen en uitgehard steengruis moeten er nieuwe greppels worden uitgegraven, en dat is een heel karwei. Daarom bestuiven we ze niet zo vaak. Maar nu is het hard nodig. We hebben een grote Grot en de greppels worden veel gebruikt. Je volgt gewoon het pad. Je kunt ze eigenlijk niet missen.'
'Ik zal ze beslist vinden. Dank je, Ramara,' zei Ayla toen de vrouw wegliep.
Ze wilde net de waskom oppakken, maar bedacht zich en dook naar binnen om de waterzak te halen, zodat ze de geweven waskom zou kunnen uitspoelen. Toen pakte ze de kom met zijn onwelriekende inhoud op en begaf zich op weg naar het pad. Voedsel verzamelen en opslaan voor een Grot met zoveel mensen is een hoop werk, dacht ze terwijl ze voortliep over het pad, maar het verwerken van het afval natuurlijk ook. Bruns stam ging gewoon naar buiten, de vrouwen op de ene plek, de mannen op een andere, en om de zoveel tijd werd een nieuwe plek gekozen. Ayla dacht na over de aanpak die Ramara haar had uitgelegd en die haar nieuwsgierigheid had gewekt. Het verhitten of uitgloeien van kalksteen, waarmee ongebluste kalk werd verkregen, dat werd gebruikt om de stank van afvalproducten te doen afnemen, was geen gebruik waarmee zij vertrouwd was, maar voor mensen die in kalkstenen rotswanden huisden en voortdurend vuur gebruikten, was ongebluste kalk een natuurlijk bijproduct. Als men de aslaag van een vuurplaats verwijderde, die steevast de bij toeval verzamelde ongebluste kalk bevatte, en die op een berg ander af- valmateriaal deponeerde, kon het niet anders dan dat het reukverdrij- vende effect werd opgemerkt.
Waar zoveel mensen min of meer permanent op één plek woonden, behalve in de zomer, als verscheidene groepen een tijdlang naar elders vertrokken, ontstond een aantal taken waarvoor de inzet en samenwerking van de gehele leefgemeenschap vereist waren, zoals het graven van de ontlastingsgreppels of, zoals ze net had gehoord, het verhitten van brokken kalksteen om ongebluste kalk te maken. De zon had bijna zijn hoogste punt bereikt toen Ayla terugkwam van het greppelveld. Op een zonnig plekje vlak bij het achterpad zette ze de geweven waskom neer om te drogen en te luchten, waarna ze besloot om even bij de paarden te gaan kijken en tegelijkertijd de waterzak te vullen. Toen ze het voorterras bereikte, werd ze begroet door verscheidene mensen, van wie ze van sommigen de naam nog wist,
maar niet van iedereen. Ze beantwoordde de groeten met een glimlach en een knikje, en geneerde zich een beetje voor het feit dat ze niet alle namen meer wist. Ze schreef dit toe aan een tekortkoming van haar geheugen en besloot om zo snel mogelijk te leren wie iedereen was.
Ze kreeg hetzelfde gevoel als vroeger, toen enkele leden van Bruns stam haar attent hadden gemaakt op het feit dat ze wat traag was, omdat haar geheugen minder goed was dan dat van de kinderen van de Stam. Omdat ze niet wilde afsteken bij de mensen die haar hadden gevonden en geadopteerd, had ze zichzelf getraind om alles wat haar werd geleerd bij de eerste uitleg te onthouden. Ze wist niet dat ze met deze oefening van haar aangeboren intelligentie om alles vast te houden wat ze leerde de capaciteit van haar geheugen verder ontwikkelde dan normaal was voor haar soort.
Na verloop van tijd ging ze begrijpen dat hun geheugen anders werkte dan het hare. Hoewel ze het niet helemaal kon vatten, wist ze dat mensen van de Stam een soort 'herinneringen' hadden dat zij miste. De mensen van de Stam werden geboren met het merendeel van de kennis die vereist was om te overleven in de vorm van een instinct dat was geëvolueerd via een iets andere weg dan het hare, informatie die in de loop der eeuwen was opgenomen in de genen van hun voorouders, op dezelfde manier waarop instinctieve kennis door dieren werd verkregen.
In plaats van iets uit het hoofd te moeten leren, zoals Ayla, hoefden kinderen van de Stam maar eenmaal ergens aan 'herinnerd' te worden om de bij hun ras van nature aanwezige herinneringen naar boven te halen. De mensen van de Stam wisten bijzonder veel over hun oeroude wereld en hoe ze daarin konden overleven, en als ze iets nieuws leerden, vergaten ze dat niet meer, maar in tegenstelling tot Ayla en haar soortgenoten, leerden zij niet gemakkelijk nieuwe dingen aan. Voor hen was elke verandering moeilijk, maar toen de Anderen in hun land verschenen, brachten die verandering met zich mee.
Whinney en Renner stonden niet meer in de paardenwei waar Ayla ze had achtergelaten, maar graasden verderop in het dal, weg van het drukker bezochte gebied bij het samenvloeiingspunt van de Woudrivier en de Rivier. Toen Whinney haar zag, boog de merrie haar hoofd, bracht het met een ruk omhoog en beschreef met haar neus een cirkel in de lucht. Toen kromde ze haar hals, boog haar hoofd en rende met uitgestrekte staart op de vrouw af, dolblij dat ze haar zag. Renner sprong vrolijk naast zijn moeder voort, zijn hals fier geheven, oren
vooruit en staart omhoog, de benen hoog optillend in een vloeiende korte galop.
Ze begroetten haar met gehinnik. Ayla beantwoordde hun groet op dezelfde manier en glimlachte.
'Jullie zijn een vrolijk stel, moet ik zeggen,' zei ze, met gebruikmaking van Stamtekens en de taal van woorden die ze in haar dal zelf had bedacht. Zo had ze vanaf het begin met Whinney gecommuniceerd en zo sprak ze nog steeds met de paarden. Ze wist dat ze niet alles begrepen, maar bepaalde woorden en tekens wel degelijk, evenals haar toon, waarin de vreugde doorklonk dat ze hen zag. 'Jullie zijn behoorlijk met jezelf ingenomen vandaag, zeg. Beseffen jullie dat we het eind van onze Tocht hebben bereikt en dat we niet meer op reis zullen gaan?' vervolgde ze. 'Bevalt het jullie hier? Dat hoop ik van harte.' Ze stak haar hand uit om de merrie te krabbelen op de plekjes waar ze dat lekker vond, en toen de hengst, waarna ze Whinneys flanken en buik betastte in een poging vast te stellen of ze een veulen droeg na haar treffen met de hengst. 'Het is nog te vroeg om het met zekerheid te kunnen zeggen, maar ik geloof dat jij ook een kleintje krijgt, Whinney. Zelfs bij mij is het nog niet duidelijk te zien, terwijl ik al mijn tweede maanstonde heb overgeslagen.' Ze betastte zichzelf op dezelfde manier waarop ze de merrie had onderzocht en dacht: mijn taille is dikker, mijn buik is ronder, mijn borsten zijn gevoelig en iets voller. 'En 's ochtends ben ik misselijk,' vervolgde ze in een combinatie van woorden en tekens, 'maar alleen als ik net op ben, niet zoals eerder, toen ik de hele dag beroerd was. Ik geloof niet dat ik nog hoef te twijfelen aan het feit dat ik in verwachting ben, maar ik voel me op dit moment goed. Goed genoeg om een ritje te maken. Wat zou je zeggen van een beetje beweging, Whinney?'
Het paard wierp haar hoofd omhoog, alsof ze haar antwoordde. Waar zou Jondalar toch zijn? Ik denk dat ik hem maar ga zoeken om te vragen of hij ook zin heeft in een rit te paard, zei ze bij zichzelf. Dan kan ik meteen de rijdeken halen, dat is veel gerieflijker, maar nu moet ik het even zonder doen.
Met een soepele beweging greep ze het uiteinde van Whinneys korte, rechtop staande manen vast en sprong op haar rug, waarna ze de richting insloeg van de schuilplaats. Ze leidde het paard met de druk van haar beenspieren, zonder daarbij na te denken - na zoveel tijd was die gewoonte een tweede natuur geworden - maar ze liet de merrie haar eigen pas bepalen en liet zich gewoon meevoeren. Ze hoorde hoe Renner hen volgde, zoals hij gewoon was te doen.
Ik vraag me af hoe lang ik nog zo gemakkelijk op haar rug kan springen. Als ik dikker word, zal ik daar een opstapje voor moeten gebruiken, dacht Ayla, en opeens werd ze overspoeld door blijdschap bij het idee dat ze een kind zou krijgen. Ze dacht terug aan de lange Tocht die ze juist hadden volbracht en aan de vorige dag. Ze had zoveel mensen ontmoet dat ze zich die niet eens meer allemaal herinnerde, maar Jondalar had gelijk: de meesten waren niet slecht. Ik mag mijn antipathie jegens die naarlingen - Brukeval toen hij zich als Broud gedroeg en die Marona - niet toestaan het goede gevoel weg te nemen dat ik heb over de rest. Waarom is het toch altijd gemakkelijker om de naarlingen te onthouden? Misschien omdat die in de minderheid zijn.
Het was een warme dag en de hete zon verwarmde zelfs de straffe wind. Toen Ayla een kleine zijrivier naderde, een snelstromend, kolkend stroompje, keek ze stroomopwaarts en zag ze een kleine waterval langs de rotswand klateren. Ze had dorst en bedacht dat ze de waterzak nog moest vullen, en ze sloeg de richting in van het heldere water dat langs de steile helling omlaag kletterde.
Ze stapte af en de paarden en zij lesten hun dorst in de poel aan de voet van de waterval. Toen vulde ze de waterzak met het koele, frisse vocht. Ze bleef een poosje zitten, voelde zich verfrist en nog steeds een beetje lui. Ze pakte kiezelsteentjes van de grond, die ze loom in het water gooide. Haar blik gleed over het onbekende terrein en ze nam onbewust allerlei details in zich op. Ze pakte een volgend kiezelsteentje, liet dat heen en weer rollen in haar hand, voelde de textuur, keek ernaar zonder het te zien en gooide het toen weg. Het duurde even voordat het tot haar bewustzijn was doorgedrongen wat voor soort steentje het was geweest. Toen ging ze er snel naar op zoek en toen ze het weer oppakte - of een ander dat erop leek - bekeek ze het wat nauwkeuriger. Het was een klein, goudgrijs klompje, met de scherpe hoeken en vlakke kanten van kristalstructuur. Ze reikte naar het vuursteenmes dat ze in de schede aan haar ceintuur droeg en sloeg met de achterkant daarvan op het steentje. Vonken! Ze sloeg nog eens.
'Dit is een vuurmaaksteen!' riep ze opgewonden uit. Die had ze na het vertrek uit haar dal niet meer gezien. Ze keek nauwlettend naar de stenen en kiezels op de bodem van het stroompje en op de grond daarnaast, en zag nog een stukje pyriet en toen nog een. Ze pakte er een aantal op en haar opwinding nam toe. Ze leunde achterover op haar hielen en keek naar het hoopje stenen. Er liggen hier stenen om vuur mee te maken! Nu hoeven we niet meer zo
zuinig te zijn met de stenen die we hebben, we kunnen onze voorraad aanvullen. Ze kon bijna niet wachten om het Jondalar te laten zien. Ze verzamelde de stenen en nog een paar meer die ze toevallig zag liggen en floot Whinney, die was afgedwaald toen haar oog op een plek met sappige groene planten was gevallen. Toen ze op het punt stond op te stijgen, zag ze Jondalar met grote passen haar richting uit komen, met Wolf aan zijn zij.