'Daar komen ze!' zei Ayla, met blijdschap in haar stem. Ze besefte dat ze de paarden ruim een dag niet had gezien en dat ze de dieren had gemist. Whinney hinnikte toen ze Ayla zag en liep met geheven hoofd recht op haar af, maar toen ze voor haar stond, legde ze haar hoofd op de schouder van de vrouw terwijl Ayla een arm om haar hals sloeg. Renner hinnikte luid en sprong vrolijk op Jondalar af, met zijn staart in de lucht en zijn hals gebogen, en draaide zich met de plekjes waar hij het liefst werd gekrabbeld naar de man toe.
'Ik heb ze gemist, maar ik geloof dat ze ons ook hebben gemist,' zei
Ayla. Na wat begroetend gekrab en gestreel en geneus met Wolf, stelde ze voor om naar boven te gaan om de rijdekens en Whinneys tuig voor het sleeptoestel te halen.
'Ik ga wel,' zei Jondalar. 'We moeten opschieten als we vandaag nog willen deelnemen aan de jacht, en iedereen zal van alles willen vragen. Het zal voor mij makkelijker zijn om te zeggen dat we haast hebben. Als jij dat zegt, zou iemand dat misschien verkeerd kunnen opvatten, aangezien ze je nog niet zo goed kennen.'
'En ik hen ook niet,' zei Ayla. 'Dat is een goed idee. Dan onderzoek ik de paarden even om er zeker van te zijn dat ze niets mankeren. Neem ook de draagmanden maar mee, en een kom water voor Wolf. En misschien de slaaprollen. Wie weet waar we vannacht zullen slapen. Je kunt misschien beter ook Whinneys halster meenemen.' Ze haalden het jachtgezelschap weer in toen dat net Tweerivierenrots had bereikt. Ze hadden de Rivier gevolgd en ploeterden na te zijn overgestoken door het water aan de rand van de linkeroever. 'Ik begon me al af te vragen of jullie wel op tijd terug zouden zijn,' zei Kareja. 'Ik heb trouwens onderweg een vermomming voor je opgehaald, Ayla.' Ayla bedankte haar, maar wist nog steeds niet wat een vermomming was en hoe die werd gebruikt.
Bij het samenvloeiingspunt van de twee rivieren draaiden de jagers het Grasdal in. Kimeran en een paar mensen van de Tweede en Zevende Grot, die de ceremonie op de Verzamelwei niet hadden bijgewoond, hadden hen stroomopwaarts staan opwachten om zich bij hen aan te sluiten. Toen de rest van de jagers hen had bereikt, stopten ze voor een bespreking van de strategie. Ayla en Jondalar stegen af en kwamen dichterbij om mee te luisteren.
'... Thefona zei dat de bizons twee dagen geleden naar het noorden trokken,' zei Manvelar. 'Het leek erop dat ze vandaag in een gunstige positie zouden zijn, maar ze veranderden van richting en gingen opeens naar het oosten, weg van de omsingeling. Thefona is een van onze beste uitkijken. Ze kan verder zien dan wie ook en ze houdt die kudde al enige tijd in het oog. Ze zullen waarschijnlijk spoedig op een gunstige plek zijn om ze de omsingeling in te drijven, maar vermoedelijk niet vandaag. Daarom hebben we bedacht dat we ons vandaag beter op de reuzenherten kunnen concentreren. Ze hebben een stukje stroomopwaarts gedronken en staan zich nu tegoed te doen aan bladgroen vlak bij het hoge gras.' 'Hoeveel zijn het er?' vroeg Joharran.
'Drie volwassen hinden, een eenjarige bok, vier gevlekte kalfjes en een bok met een flink gewei,' antwoordde Thefona. 'Een kleine kudde.'
'Ik hoopte erop een aantal dieren buit te maken, maar ik wil ze niet allemaal doden. Daarom had ik liever de bizons gehad. Die trekken in grotere kudden,' zei Joharran.
'Met uitzondering van reuzenherten en rendieren trekken de meeste herten niet in kudden. Ze houden zich liever op tussen bomen en begroeide plaatsen, waar ze zich makkelijker kunnen verschuilen. Een groep is zelden groter dan een paar bokken, of een of twee hinden en de kalfjes, behalve in het jaargetij dat de mannetjes en vrouwtjes elkaar opzoeken,' zei Thefona.
Ayla dacht dat Joharran dat beslist wel zou weten, maar Thefona was nog jong, en trots op de kennis die ze als uitkijk had vergaard. Joharran had haar de kans gegeven om daarmee te pronken. 'Ik vind dat we minstens de bok met rust moeten laten en een van de hinden en haar kalf, als we tenminste kunnen vaststellen welk kalf bij welke hinde hoort,' zei Joharran.
Ayla was het hier helemaal mee eens. Ook nu weer kwam ze onder de indruk van Joharrans wijsheid en ze bekeek hem wat nauwkeuriger. Jondalars broer was bijna een kop kleiner dan hij, maar het leed geen twijfel dat hij met zijn stevige, gespierde bouw qua kracht niet voor anderen onderdeed. Het leiderschap van de grote en soms weerspannige Grot was bij hem in goede handen; hij straalde zelfvertrouwen uit. Brun, de leider van haar stam, zou hem begrepen hebben, dacht ze. Hij was ook een goed leider geweest... in tegenstelling tot Broud. De meeste Zelandonische leiders die ze had ontmoet, leken over de juiste capaciteiten te beschikken. De Grotten kozen hun leiders met grote zorg, maar als Joharran niet in staat was gebleken de positie te vervullen, zou de Grot simpelweg zijn overgelopen naar een geschiktere leider. Zonder formaliteiten; er waren geen regels nodig om een leider van zijn positie te verdrijven; hij zou gewoon zijn volgelingen zijn kwijtgeraakt.
Maar Broud was niet gekozen, besefte ze. Bij zijn geboorte was hij voorbestemd om de volgende leider te worden. Hij was ter wereld gebracht door de gezellin van een leider en werd dus verondersteld over de vereiste herinneringen te beschikken. En misschien was dat ook wel zo, maar in de verkeerde verhoudingen. Bepaalde kwaliteiten die zouden kunnen bijdragen tot goed leiderschap, zoals trots en de behoefte aan respect, waren in Broud wat al te nadrukkelijk aanwezig. Bruns trots was voortgekomen uit de verrichtingen van zijn stam, waarmee hij ook respect verdiende, en hij was een goed leider omdat hij rekening hield met anderen alvorens een beslissing te nemen. Brouds trots was aanmatigend; hij schreef anderen graag de wet voor,
luisterde nooit naar wijze raad, en eiste respect voor zijn eigen wapenfeiten. Hoewel Brun had geprobeerd hem te helpen, zou Broud nooit de leider worden die Brun was geweest.
Toen de bespreking was afgelopen, zei Ayla zachtjes tegen Jondalar: 'Ik zou graag eens willen gaan kijken of ik de bizons kan vinden. Denk je dat Joharran er bezwaar tegen zou hebben als ik Thefona vraag waar ze die het laatst heeft gezien?'
'Nee, dat denk ik niet, maar waarom vraag je het hem niet?' zei Jondalar.
Ze liepen samen naar de leider, en toen Ayla hem vertelde wat ze wilde doen zei hij dat hij ook al van plan was dat aan Thefona te vragen. 'Denk je dat jij de bizons kunt opsporen?' vroeg hij. 'Dat weet ik niet zeker, maar ik heb begrepen dat ze niet al te ver uit de buurt zijn, en Whinney kan veel sneller rennen dan wie van ons ook,' zei Ayla.
'Maar ik dacht dat je zei dat je met ons op de reuzenherten wilde jagen,' zei Joharran.
'Dat wil ik ook, maar ik denk dat ik de bizons kan opsporen en op tijd terug kan zijn om deel te nemen aan de jacht op de herten,' zei ze. 'Nou, ik zou graag willen weten waar die bizons zijn,' zei Joharran. 'Laten we Thefona maar even vragen waar zij ze het laatst heeft gezien.'
'Ik denk dat ik beter met Ayla mee kan gaan,' zei Jondalar. 'Ze is hier niet bekend. Misschien begrijpt ze Thefona's aanwijzingen verkeerd.' 'Ga je gang, maar ik hoop wel dat jullie op tijd terug zijn. Ik zou graag die speerwerpers in actie zien,' zei Joharran. 'Als die maar half zo goed zijn als jullie beweren, zou dat weieens een heel verschil kunnen maken.'
Nadat ze met Thefona hadden gepraat, gingen Ayla en Jondalar er in galop vandoor met Wolf op hun hielen terwijl de rest van de jagers stroomopwaarts de Grasrivier volgde. Het territorium van de Zelandoniërs was een indrukwekkend, in reliëf uitgehakt landschap met steile rotswanden, brede rivierdalen, golvende heuvels, bergen en plateaus. De rivieren meanderden hier en daar door weilanden, met stroken bos langs de oevers, en op andere plaatsen tussen hoge stenen muren door. De mensen die daar woonden waren gewend aan het afwisselende landschap en bewogen zich daar gemakkelijk doorheen, of dat nou betekende dat ze een steile helling of een bijna verticale klip moesten beklimmen, glibberend van steen naar steen springend een rivier moesten oversteken, tegen de stroom in moesten zwemmen, in ganzenpas over een smalle richel met aan de ene kant een stenen wand
en aan de andere een snelstromende rivier moesten lopen, of uitwaaierend over een open vlakte.
De jagers verdeelden zich in groepjes terwijl ze verder trokken door het bijna tot hun middel reikende, nog groene gras van het open veld in het dal. Joharran bleef uitkijken naar de terugkeer van zijn broer en zijn curieuze gezelschap - de uitheemse vrouw, twee paarden en een wolf - en hoopte dat ze op tijd terug zouden zijn om deel te nemen aan de jacht, hoewel hij wist dat het weinig zou uitmaken. Met zoveel jagers en zo weinig dieren bestond er weinig twijfel dat ze de dieren zouden kunnen bemachtigen die ze op het oog hadden.
Halverwege de ochtend zagen ze de bok met het zware gewei en de jagers hielden halt om hun strategie te bepalen. Joharran hoorde hoefgetrappel en draaide zich om. Zonder bewuste opzet waren Jondalar en Ayla precies op tijd terug.
'We hebben ze gevonden!' fluisterde Jondalar opgewonden toen ze waren afgestegen. Hij had het wel uit willen schreeuwen, maar hij zag dat de reuzenherten vlakbij waren. 'En ze zijn weer van richting veranderd. Ze gaan de kant van de omsingeling op. Ik ben ervan overtuigd dat we ze sneller die kant op kunnen drijven.' 'Maar hoe ver weg zijn ze?' vroeg Joharran. 'Wij moeten lopen. Jullie zijn de enigen met paarden.'
'Niet zo ver. De omsingeling ligt in de buurt van de Derde Grot. Dat is niet zo ver. Dat halen we gemakkelijk,' zei Ayla. 'Als je liever op de bizons jaagt, kan dat, Jondalar.'
'Je zou zelfs op allebei kunnen jagen, grote broer,' zei Jondalar. 'We zijn nu hier en één hert in zicht is veel meer waard dan twee bizons in een verre omsingeling,' zei Joharran. 'Maar als dit niet al te lang duurt, kunnen we later altijd nog achter de bizons aan gaan. Willen jullie deelnemen aan de jacht of niet?' 'Ja,' zei Jondalar.
'Ik wel,' zei Ayla bijna tegelijkertijd. 'Laten we de paarden aan die boom vastbinden, Jondalar, daar bij de rivier. Misschien kan ik Wolf ook beter vastbinden. Hij kan behoorlijk opgewonden raken door de jacht en zal misschien willen "helpen", maar dat zou een probleem kunnen zijn voor de andere jagers, en bovendien kan hij in de weg lopen als hij niet weet wat hij moet doen.'
Terwijl de tactiek werd besproken, bestudeerde Ayla de kleine kudde, vooral de hertenbok. Ze dacht terug aan de eerste keer dat ze een volgroeide, volwassen reuzenhertenbok had gezien. Dit dier leek daar veel op. Ze hadden een hogere schofthoogte dan een paard, maar wa
ren beslist een stuk kleiner dan mammoeten, en ze werden reuzenherten genoemd omdat ze de grootste onder de hertensoorten waren. Maar wat de dieren zo indrukwekkend maakte, was niet hun omvang, maar de grootte van hun gewei. Elk van de zware, handvormige hoorns, die jaarlijks afgeworpen werden, groeide elk jaar weer groter aan, en die van een volwassen bok konden wel een lengte van vier meter bereiken.
Ayla schatte de afmetingen van een van de takken van het gewei op twee mannen van Jondalars lengte, de een op de schouders van de andere. Maar de omvang van hun gewei vormde een belemmering voor een beboste habitat die zo geliefd was bij hun verwanten. Het reuzenhert was een bewoner van de open vlakte. Hoewel ze gras konden eten en meer dan andere hertensoorten graasden, voedden ze zich het liefst in de buurt van rivieren met jonge struiken en bomen en bladerrijke groenblijvende planten.
Volwassen, volgroeide reuzenhertenbokken leken toch nog elk jaar groter te worden door de jaarlijks toenemende omvang van hun gewei. Om het enorme gewicht van de geweien te kunnen torsen ontwikkelden de herten zware schouder- en nekspieren, die een duidelijke bult vormden op hun schoft, waar de spieren en pezen bij elkaar kwamen. Het was een genetisch bepaald kenmerk van hun soort. Zelfs de hinden hadden een bult, zij het kleiner dan die van de bokken. Door het zware spierstelsel leken de koppen van de dieren wat klein uitgevallen, en bij de bokken met hun reusachtige gewei werd die indruk nog versterkt. Na de tactiekbespreking werden de vermommingen tevoorschijn gehaald, en Joharran en een paar anderen lieten huidenzakken met vet rondgaan. Ayla trok haar neus op voor de stank. 'Dat is gemaakt van de afscheiding van de muskusklieren in de poten van de herten, vermengd met vet van vlak boven de staart,' zei Jondalar. 'Daarmee maskeren we onze eigen geur voor het geval de wind opeens draait.'
Ayla knikte en smeerde haar armen, benen en liesstreek met het vette goedje in. Terwijl Jondalar zijn hertenvermomming aantrok, worstelde Ayla met de hare.
'Ik laat je wel zien hoe het moet,' zei Kareja, die haar vermomming al aanhad.