Dochter van de Mammoetvuurplaats, Uitverkorene van de Geest van de Holenleeuw, Beschermd door de Geest van de Holenbeer.' Marthona strekte haar beide handen uit. 'In de naam van Doni, de Grote Aardmoeder, heet ik je welkom, Ayla van de Mamutiërs.' 'In de naam van Mut, Grote Moeder van Allen, groet ik jou, Marthona van de Negende Grot van de Zelandoniërs en Moeder van Jondalar,' zei Ayla toen ze eikaars handen vastpakten. Marthona hoorde Ayla's woorden, verbaasde zich over haar vreemde manier van spreken, bemerkte dat ze desondanks de taal uitstekend meester was, en bedacht dat het ofwel om een licht spraakgebrek ging, ofwel om het accent van een totaal onbekende taal uit een heel ver land. Ze glimlachte. 'Je hebt een lange weg afgelegd, Ayla, en alles achtergelaten wat je vertrouwd en dierbaar was. Ik denk niet dat Jondalar naar huis zou zijn teruggekeerd als je dat niet had gedaan. Daarvoor ben ik je dankbaar. Ik hoop dat je je hier spoedig thuis zult voelen en ik zal alles doen wat ik kan om je daarbij te helpen.' Ayla wist dat Jondalars moeder het meende. Haar directheid en eerlijkheid waren ongeveinsd; ze was blij dat haar zoon terug was. Ayla was opgelucht en geroerd door Marthona's welkomstwoorden. 'Ik verheug me al op deze ontmoeting vanaf de eerste keer dat Jondalar over je sprak... maar tegelijkertijd was ik er een beetje bang voor,' antwoordde ze, met evenveel directheid en eerlijkheid. 'Dat kan ik je niet kwalijk nemen. Als ik jou was, zou ik er ook tegen op hebben gezien. Kom, ik zal je laten zien waar je je spullen kunt laten. Je zult wel moe zijn en je wilt vast even rusten voor het welkomstfeest vanavond,' zei Marthona, en ze draaide zich om en liep voor hen uit naar de ruimte onder de uitstekende rots. Opeens begon "Wolf te janken en te keffen als een jong. Met uitgestrekte voorpoten en zijn achterste en staart omhoog nam hij een speelse houding aan. Jondalar vroeg verschrikt: 'Wat doet hij nu weer?' Ayla keek naar Wolf, zelf ook nogal verbaasd. Hij deed het nog eens en opeens glimlachte Ayla. 'Ik geloof dat hij Marthona's aandacht probeert te trekken,' zei ze. 'Hij denkt dat ze hem over het hoofd heeft gezien en wil volgens mij voorgesteld worden.' 'En ik wil hem ook graag leren kennen,' zei Marthona. 'Je bent niet bang voor hem,' zei Ayla. 'Dat voelt hij!' 'Ik heb hem gadegeslagen. Ik heb niets gezien om bang voor te zijn,' zei ze, terwijl ze haar hand uitstrekte naar de wolf. Hij besnuffelde haar hand, likte die, en begon weer te janken.
'Ik geloof dat Wolf graag wil dat je hem aanraakt. Hij vindt het heerlijk om achter zijn oren gekrabbeld te worden. Kijk, zo,' zei Ayla, en
ze pakte Marthona's hand en liet haar zien wat ze bedoelde.
'Dat vind je fijn, hè... Wolf? Zo noemde je hem toch?' zei de oude
vrouw.
'Ja. Het is het Mamutische woord voor zijn soort. Het leek me een goede naam voor hem,' legde Ayla uit.
'Ik heb nog nooit meegemaakt dat hij iemand zo snel aardig vond,' zei Jondalar, met een blik vol ontzag naar zijn moeder. 'Ik ook niet,' zei Ayla, terwijl ze toekeek hoe Marthona de wolf achter zijn oren krabbelde. 'Misschien is hij blij om eindelijk eens iemand te leren kennen die niet bang voor hem is.'
Toen ze de schaduw van de overhangende rots binnenliepen, voelde Ayla het op slag afkoelen. Heel even huiverde ze van angst terwijl ze opkeek naar de reusachtige plak steen die uit de steile rotswand stak, terwijl ze zich afvroeg of die zou kunnen instorten. Maar toen haar ogen zich hadden aangepast aan het schemerlicht, gold haar verbijstering meer dan alleen de natuurlijke bouwwijze van Jondalars thuis. De ruimte onder de overhangende rots was enorm, veel groter dan ze zich had voorgesteld.
Ze had onderweg hierheen gelijksoortige uitsteeksels gezien in de rotswanden langs deze rivier, als afdak van ruimten waarvan sommige duidelijk bewoond waren, maar geen daarvan was haar zo groot voorgekomen als deze ruimte. Iedereen in de streek kende deze immense stenen schuilplaats en wist hoeveel mensen die huisvestte. De Negende Grot was de grootste van alle leefgemeenschappen die zichzelf Ze- landoniërs noemden.
Aan het oostelijke uiteinde, langs de achterste wand en in het midden van de beschutte ruimte, stonden afzonderlijke onderkomens, waarvan vele van aanzienlijke afmetingen. Ze waren deels van steen opgetrokken en deels van houten raamwerken bedekt met huiden. De huiden waren beschilderd met schitterende voorstellingen van dieren en verschillende abstracte symbolen in zwart en vele levendige rode, gele en bruine tinten. De onderkomens waren gerangschikt in een naar het westen gerichte boog rondom een open plek ongeveer in het midden van de ruimte onder de overhangende stenen richel, die was gevuld met een allegaartje van voorwerpen en mensen. Toen Ayla aandachtiger om zich heen keek, zag ze dat wat op het eerste gezicht een onoverzichtelijke drukte had geleken, verdeeld was in plekken waar mensen zich bezighielden met verschillende taken, waarbij aan elkaar gerelateerde taken dikwijls naast elkaar gehuisvest waren. Het had alleen onoverzichtelijk geleken door de veelheid van activiteiten die tegelijkertijd plaatsvonden.
Ze zag rekken waarop huiden werden geprepareerd en lange speerschachten, die kennelijk nog moesten worden rechtgebogen en tegen een door twee palen ondersteunde dwarsbalk waren gezet. Op een andere plek zag ze stapels manden in verschillende stadia van voltooiing en tussen staanders van beenderen hingen uitgerekte repen leer te drogen. Lange strengen touw hingen van pennen in de dwarsbalken boven onvoltooide netten die over rekken waren gespannen, en los geweven netten die in bundeltjes op de grond lagen. Huiden, waarvan sommige in verschillende kleuren waren geverfd, waaronder vele tinten rood, werden in stukken gesneden, en niet ver daarvandaan hingen gedeeltelijk in elkaar gezette kledingstukken. Ze herkende de meeste ambachten, maar naast de kleding zag ze een bezigheid die ze nooit eerder ergens had gezien. Op een raamwerk zag ze een veelheid van dunne koordjes die dicht naast elkaar verticaal in een raamwerk gespannen waren, met daarop een gedeelte van een patroon dat werd gevormd door het horizontaal daardoorheen geweven materiaal. Ze had het graag van dichtbij willen bekijken. Op andere plekken lagen stukjes hout, steen, bot, gewei en mammoetivoor, bewerkt tot werktuigen - pollepels, kleine lepels, kommen, tangen, wapens — de meeste verfraaid met snijwerk of beschilderd. Ze zag ook beeldjes die geen gebruiksvoorwerpen of gereedschap waren. Die waren kennelijk zomaar gemaakt, of met een haar onbekend doel. In de hoogte hingen aan een groot rek met vele dwarsverbindingen groenten en kruiden, en lager bij de grond lag op rekken vlees te drogen. Op enige afstand van de andere activiteiten zag ze een stukje grond dat bezaaid lag met scherpe steenschilfers; voor mensen als Jondalar, dacht ze - steenkloppers die handwerktuigen, messen en speerpunten maakten.
En overal waar ze keek, zag ze mensen. De gemeenschap die onder het uitgestrekte stenen dak woonde, deed in omvang niet onder voor de ruimte. Ayla was opgegroeid bij een stam van nog geen dertig mensen en bij de Stambijeenkomst, die om de zeven jaar werd gehouden, kwamen tweehonderd mensen voor korte tijd bij elkaar; een reusachtige samenkomst, had ze toentertijd gedacht. De Zomerbijeenkomst van de Mamutiërs had veel meer mensen getrokken, maar de Negende Grot van de Zelandoniërs bestond op zich al uit meer dan tweehonderd mensen die bij elkaar woonden op een en dezelfde plaats - een groter aantal dan de hele Stambij eenkomst! Ayla wist niet hoeveel mensen er waren, maar ze moest opeens denken aan hoe het was geweest op de Stambijeenkomst toen ze met Bruns stam bij die verzamelde stammen was aangekomen, en hoe ze
had gevoeld dat iedereen haar aanstaarde. Ze merkte dat ook nu weer al deze mensen haar aanstaarden, terwijl Marthona haar, Jondalar en Wolf naar haar woonruimte begeleidde, zonder ook maar een poging om de schijn van beleefdheid op te houden. Geen een van hen sloeg de ogen neer of wendde de blik af als zij hen aankeek. Ze vroeg zich af of ze ooit zou wennen aan een leefgemeenschap met altijd zoveel mensen om zich heen. Ze vroeg zich zelfs af of ze dat eigenlijk wel wilde.
De enorm zwaarlijvige vrouw keek op toen de leren voorhang die voor de ingang was gespannen bewoog en sloeg snel de ogen weer neer toen de jonge, blonde vreemdelinge uit Marthona's onderkomen tevoorschijn kwam. Ze zat op haar vertrouwde stek: een zitplaats die uit een massief blok kalksteen was gehouwen, sterk genoeg om haar omvangrijke lichaam te dragen. De met leer beklede stenen zitplaats was speciaal voor haar gemaakt, en precies op de door haarzelf aangewezen plek: achter in de grote open ruimte onder de reusachtige uitstekende rotsplaat die de groep beschutting bood, van waaraf ze overzicht had op bijna de hele gemeenschappelijke leefruimte. De vrouw had ogenschijnlijk zitten mediteren, maar het was niet de eerste keer dat ze deze plek had gebruikt om heimelijk iemand of iets te observeren. De mensen hadden geleerd om haar tijdens haar meditatie niet te storen, behalve als het om een noodgeval ging, vooral wanneer ze haar ivoren borstsieraad omgekeerd droeg, met de sobere, onversierde kant naar buiten. Meestal was de kant te zien met de daarin uitgesneden symbolen en dieren, en dan stond het iedereen vrij om haar aan te spreken, maar als ze de plaat omkeerde, werd het een symbool van stilte en wist iedereen dat ze niet wilde praten en niet gestoord wilde worden.
Voor de Grot was haar aanwezigheid op die plek zo gewoon dat ze haar bijna niet eens zagen, ondanks haar indrukwekkende verschijning. Hier had ze doelbewust voor gezorgd, zonder zich af te vragen of ze dat recht wel had. Als spirituele leider van de Negende Grot van de Zelandoniërs beschouwde ze het welzijn van het volk als haar verantwoordelijkheid en ze maakte gebruik van alle middelen die aan haar vindingrijke brein ontsproten bij het vervullen van haar taak. Ze keek toe hoe de jonge vrouw de schuilplaats onder de rots verliet en op weg ging naar het pad dat naar het dal voerde, en nam het onmiskenbaar ongewone aanzien van haar leren tuniek in ogenschouw. De oude doniër zag ook dat ze zich bewoog met de veerkracht van gezondheid en kracht en een zelfvertrouwen die in tegenspraak waren
met haar jeugd en het feit dat ze zich onder volslagen onbekenden in hun leefomgeving bevond.
Zelandoni kwam overeind en liep naar het onderkomen, een van de vele van verschillende grootte die overal verspreid stonden in het kalkstenen toevluchtsoord. Bij de toegang tot het onderkomen, die de privé-ruimte scheidde van de gemeenschappelijke ruimte, tikte ze op het stugge paneel van ongelooide huid naast de met een voorhang afgesloten ingang, en even later hoorde ze de gedempte voetstappen van zacht leren schoeisel naderbij komen. De rijzige, blonde, verbazingwekkend knappe man trok de voorhang opzij. Ogen van een ongewoon heldere kleur blauw keken eerst verbaasd, maar toen ging de verbazing over in vreugde.
'Zelandoni! Fijn om je weer te zien,' zei hij, 'maar moeder is er op het moment niet.'
'Waarom denk je dat ik voor Marthona ben gekomen? Jij bent degene die vijf jaar weg is geweest.' Haar toon was scherp. Van verwarring stond hij opeens met zijn mond vol tanden. 'Nou, moet ik nog langer hier buiten blijven staan, Jondalar?' 'O... Natuurlijk, kom binnen,' zei hij. Hij fronste zijn voorhoofd en zijn warme glimlach verdween. Hij deed een stap terug en hield de voorhang opzij om haar binnen te laten.
Ze bleven elkaar een tijdlang zwijgend aanstaren. Toen hij destijds vertrok, was zij juist Eerste Onder Hen Die de Moeder Dienen geworden. Ze had vijf jaar gehad om van die positie iets groots te maken, en groots was ze inderdaad geworden. De vrouw die hij had gekend was inmiddels ongelooflijk dik. Ze was twee- tot driemaal zo breed als de meeste vrouwen, met enorme borsten en een immens achterste. Onder haar zachte, volle gezicht hingen drie onderkinnen, maar haar doordringende blauwe ogen leken niets te missen. Ze was altijd een lange, sterke vrouw geweest en ze droeg haar omvangrijke lichaam met waardigheid, terwijl haar houding aanzien en gezag uitstraalde. Ze had iets over zich, een aura van kracht, dat respect afdwong.
Ze begonnen allebei tegelijk te praten. 'Mag ik je iets...' begon Jondalar.
'Je bent veranderd...'
'Neem me niet kwalijk...' zei hij, zich verontschuldigend voor wat hem een onbeleefde onderbreking toescheen. Hij voelde zich gespannen. Toen zag hij een zweem van een glimlach en een vertrouwde blik in haar ogen, en op slag ontspande hij zich.
'Ik ben blij je weer te zien... Zolena,' zei hij. De rimpels verdwenen
uit zijn voorhoofd en zijn glimlach kwam terug toen hij haar met zijn onweerstaanbare ogen vol warmte en liefde aankeek. 'Zo heel veel ben je eigenlijk niet veranderd,' zei ze, toen ze voelde hoe ze reageerde op zijn aantrekkingskracht en de herinneringen die deze in haar opriep. 'Het is lang geleden dat iemand me Zolena heeft genoemd.' Ze bekeek hem nog eens nauwkeurig. 'Maar veranderd ben je wel. Je bent volwassen geworden, en knapper dan ooit...' Hij wilde protesteren, maar ze schudde haar hoofd. 'Geen tegenwerpingen, Jondalar. Je weet dat het waar is. Maar er is één groot verschil. Je ziet er... Hoe zal ik het zeggen... Je ziet er niet meer zo hunkerend uit, vol van die behoefte die iedere vrouw wilde bevredigen. Ik vermoed dat je hebt gevonden waarnaar je zocht. Je bent gelukkiger dan je ooit bent geweest.'
'Ik heb nooit iets voor jou verborgen kunnen houden,' zei hij, met een kinderlijk opgetogen glimlach. 'Het is Ayla. We zijn van plan tijdens de Verbintenisceremonie deze zomer een verbintenis aan te gaan. We hadden natuurlijk voor ons vertrek een verbintenis kunnen aangaan, of onderweg, maar ik wilde wachten tot we thuis waren, zodat jij de bindriem over onze polsen kon schuiven om onze band te bezegelen.'
Terwijl hij over Ayla sprak, was zijn gezichtsuitdrukking veranderd, en Zelandoni kreeg een vluchtige indruk van zijn aan bezetenheid grenzende liefde voor de vrouw die Ayla werd genoemd. Dit verontrustte haar, wekte al haar beschermende instincten over alles wat haar volk aanging - vooral voor deze man - als stem, plaatsvervanger en instrument van de Grote Aardmoeder. Ze wist als geen ander met welke emoties hij als adolescent had geworsteld, al had hij die uiteindelijk leren beheersen. Maar een vrouw die hij zo intens liefhad zou hem gruwelijk kunnen kwetsen, zou zelfs tot zijn ondergang kunnen leiden. Ze kneep haar ogen tot spleetjes. Ze wilde meer weten over deze jonge vrouw die hem volledig in haar ban had; ze wilde weten waarmee ze hem in haar macht hield.
'Hoe kun je er zo zeker van zijn dat zij de ware is voor jou? Waar heb je haar ontmoet? Wat weet je werkelijk van haar?' Jondalar voelde haar bezorgdheid, maar ook iets anders, iets wat hem verontrustte. Zelandoni was de hoogste in rang van de spirituele leiders, van alle zelandonia, en ze was niet voor niets Eerste. Ze was een machtige vrouw en hij wilde niet dat zij zich tegen Ayla zou keren. Gedurende hun lange, zware Tocht terug naar zijn thuis was zijn grootste zorg - en ook die van Ayla, dat wist hij - geweest of zij wel door zijn volk zou worden geaccepteerd. Naast al haar bijzondere ei
genschappen waren er een paar dingen waarvan hij wenste dat ze die voor zich zou houden, maar hij betwijfelde of ze dat zou doen. Ze zou het al moeilijk genoeg krijgen met sommige mensen zonder zich de vijandschap van deze vrouw op de hals te halen. Integendeel, Ayla had de steun nodig van Zelandoni, meer dan van alle anderen. Hij strekte zijn handen uit en legde die op de schouders van de vrouw; hij wilde haar op de een of andere manier overhalen om Ayla niet alleen te accepteren maar ook te helpen, al wist hij niet hoe. Hij keek haar diep in de ogen en moest onwillekeurig terugdenken aan de liefde die ze eens voor elkaar hadden gevoeld, en opeens wist hij dat, hoe moeilijk het hem ook zou vallen, indien al iets zou werken, hij met eerlijkheid de grootste kans maakte.
Jondalar was een gesloten man waar het om zijn diepste gevoelens ging. Op die manier had hij geleerd zijn sterke emoties de baas te blijven, door ze in zichzelf opgesloten te houden. Hij vond het niet gemakkelijk om daar met anderen over te praten, zelfs niet met iemand die hem zo goed kende als zij.
'Zelandoni...' zei hij met tederheid in zijn stem. 'Zolena... je weet dat jij degene was die me heeft bedorven voor andere vrouwen. Ik was amper meer dan een jongen, en jij was de meest opwindende vrouw die een man zich maar kon wensen. Ik was niet de enige die natte dromen kreeg door gedachten aan jou, maar mijn dromen werden door jou bewaarheid. Ik verlangde naar jou, en toen je tot me kwam en mijn donii-vrouw werd, kon ik maar niet genoeg van je krijgen. Jij bracht me voor het eerst genot, maar je weet dat het daar niet eindigde. Ik wilde meer en jij ook, al heb jij je daar hevig tegen verzet. Hoewel het verboden was, hield ik van jou en jij van mij. Ik hou nog steeds van je. Ik zal altijd van je blijven houden. Zelfs later, na al die opschudding die we teweeg hebben gebracht, waarna moeder me heeft weggestuurd om bij Dalanar te gaan wonen, en toen ik terugkwam, ben je met niemand meer een innige band aangegaan. Als ik uitgeput naast een andere vrouw lag, verlangde ik naar jou, en niet alleen naar je lichaam. Ik wilde een vuurplaats met jou stichten. Het leeftijdsverschil liet me koud, evenals het feit dat het voor een man niet gepast was om verliefd te worden op zijn donii- vrouw. Ik wilde mijn leven met je delen.'
'En kijk eens wat je zou hebben gekregen, Jondalar,' zei Zolena. Ze was ontroerd, meer dan ze voor mogelijk had gehouden. 'Heb je me goed aangekeken? Ik ben niet alleen ouder dan jij; ik ben ook nog eens zo dik dat het me hoe langer hoe meer moeite kost om in beweging te komen. Ik ben nog altijd sterk, anders zou het nog erger zijn
geweest, maar het zal zeker erger worden. Jij bent jong en je ziet er zo goed uit dat vrouwen naar je hunkeren. De Moeder heeft mij verkozen. Ze moet hebben geweten dat ik op Haar zou gaan lijken. Dat is prima voor Zelandoni, maar bij jouw vuurplaats zou ik niets anders dan een dikke, oude vrouw zijn geweest, en jij nog steeds een knappe jongeman.'