Toen Ayla haar kleren ging pakken, kwam Wolf langzaam dichterbij, zijn kop omlaag en kwispelend met zijn staart. Toen hij nog jong was, had ze hem moeten aanleren om uit de buurt te blijven als ze tijdens hun Tocht Genot deelden. Jondalar had het vervelend gevonden dat de wolf hen af en toe had gestoord, en zij had dat ook niet prettig gevonden. Toen het niet afdoende bleek om Wolf, hoe streng ook, weg te sturen als hij kwam rondsnuffelen om te zien wat ze deden, had Ayla hem moeten vastbinden om hem uit de buurt te houden, soms een
behoorlijk eind bij hen vandaan. Na verloop van tijd had hij het begrepen, maar na afloop kwam hij altijd heel voorzichtig naderbij, totdat ze hem een teken gaf dat hij weer welkom was. De paarden, die vlakbij bedaard stonden te grazen, reageerden onmiddellijk toen ze hun fluitje hoorden. Ze reden naar de rand van het plateau en hielden halt, om nogmaals naar beneden te kijken naar de dalen van de hoofdrivier en de zijrivier die tussen de torenende steile wanden van kalksteen lagen. Vanaf het hoge plateau konden ze de loop van de bijrivier volgen vanuit het noordwesten en de hoofdrivier vanuit het oosten. De kleinere stroom vloeide samen met de hoofdrivier waar deze nog westwaarts stroomde vlak voordat hij naar het zuiden afboog. In het zuiden zagen ze aan het einde van een reeks steile rotswanden het geologische blok kalksteen met de reusachtige uitspringende rand van de Negende Grot met zijn lange voorportaal. Maar terwijl Ayla neerkeek op het onderkomen van de Negende Grot, werd haar aandacht niet getrokken door de opmerkelijke grootte van de uit de wand stekende steenplaat, maar door een andere opvallende formatie.
Lang tevoren, gedurende een orogenese - een periode van gebergtevorming door het ontstaan van een geplooid gebied van de aardkorst — toen indrukwekkende bergtoppen zich plooiden en verhieven in het bedaarde tempo van geologische tijd, was er een pilaar van stollingsgesteente afgebroken van de plek waar hij vulkanisch was ontstaan en in een rivier gevallen. De rotswand waarvan de pilaar was afgebroken had de vorm van zijn kristalstructuur gekregen door tot basalt afgekoeld brandend magma, dat grote zuilen had gevormd, met vlakke zijkanten die elkaar in vreemde hoeken raakten.
Terwijl de afgebroken rotspilaar werd voortgeduwd door enorme vloedgolven en meegevoerd door gletsjerijs, behield de zuil van basalt op enkele beschadigingen na zijn oorspronkelijke vorm. De stenen pilaar werd uiteindelijk op de bodem van een inlandse zee afgezet, samen met diepe lagen sedimenten van alles wat leefde in zee, waardoor er onder water kalksteen werd gevormd. Door latere aardverschuivingen kwam de zeebodem omhoog en werd tot een land met bergachtige landschappen en rivierdalen, omzoomd door steile rotswanden. Toen water, weer en wind de schuilplaatsen en grotten die door de Zelandoniërs werden gebruikt in de grote verticale kalksteenwanden uitsleten, werd ook het erratische basaltblok in de vorm van een zuil blootgelegd. De grootte alleen al volstond om het tot een uniek schouwspel te maken, maar de reusachtige schuilplaats was nog spectaculairder door de langwerpige steen die vlak bij de top in een schuine hoek uit het im
mense kalkstenen uitsteeksel stak. Hoewel het ene uiteinde diep in de steile rotswand begraven lag, leek het of het gevaarte door de schuine hoek op het punt van vallen stond en vormde het een kenmerkend element van de opmerkelijke rotsschuilplaats van de Negende Grot. Toen Ayla het had gezien bij hun aankomst, was ze overspoeld door een huiveringwekkend gevoel van herkenning; ze wist zeker dat ze dit eerder had gezien.
'Heeft die rots ook een naam?' vroeg ze, ernaar wijzend.
'Hij wordt de Vallende Rots genoemd,' zei Jondalar.
'Dat is er een goede naam voor,' zei ze. 'En heb ik je moeder niet de
namen horen noemen van de rivieren?'
'De hoofdrivier heeft eigenlijk geen naam,' zei Jondalar. 'Iedereen noemt die gewoon de Rivier. Velen beschouwen hem als de belangrijkste rivier in de streek, terwijl hij niet eens de grootste is. Hij vloeit samen met een veel grotere stroom in het zuiden - die noemen we de Grote Rivier - maar veel van de Zelandonische Grotten wonen vlak bij deze rivier en iedereen weet dat het over deze gaat als ze het over de Rivier hebben. Die kleine zijrivier daar beneden wordt de Woudrivier genoemd,' vervolgde Jondalar. 'Er staan veel bomen langs de oevers, veel meer dan in de meeste dalen. Daar komen maar zelden jagers.' Ayla knikte zwijgend dat ze begreep wat hij bedoelde. Het dal van de zijrivier, met rechts de kalkstenen rotswanden en links de steile bergen, onderscheidde zich van de meeste open, grazige dalen van de hoofdrivier en zijn andere zijrivieren. Het was dichtbegroeid met bomen en planten, vooral stroomopwaarts. In tegenstelling tot meer open gebieden was het beboste gebied beneden hen bij jagers niet bepaald geliefd. Jagen was veel moeilijker in dichte begroeiing. Dieren konden zich overal schuilhouden tussen de bomen en het struikgewas, en de soorten die in grote kudden rondtrokken gaven de voorkeur aan grote, grazige weilanden. Anderzijds leverde het bos hout voor bouwwerken, werktuigen en vuur. Vruchten en noten werden daar ook verzameld, en verscheidene planten die werden gegeten of voor andere doeleinden werden gebruikt, en ook kleine dieren die in strikken en klemmen werden gevangen. Het belang van de positieve bijdrage van het Woudrivierdal werd door niemand onderschat, vooral niet in een land met betrekkelijk weinig bomen. Op de noordoostelijke rand van het terras van de Negende Grot, dat eveneens uitzicht bood op de twee rivierdalen, zag Ayla de resten van een groot vuur. Dat was haar beneden niet opgevallen; ze was te geconcentreerd geweest op het pad dat naar de paardenwei in het Woudrivierdal leidde.
'Waarom is er zo'n grote vuurplaats aan de rand van het terras, Jondalar? Voor warmte zal die niet worden gebruikt. Wordt daar eten bereid?' 'Dat is een signaalvuur,' zei hij, en toen hij haar vragende gezicht zag, vervolgde hij: 'Een groot vuurbaken kan vanaf die plek heel ver worden gezien. Met de vuren sturen we boodschappen naar andere Grotten, en die geven de boodschappen weer door met hun vuursignalen.' 'Wat voor boodschappen?'
'O, dat kan van alles zijn. Ze worden vaak gebruikt als er kudden langstrekken, om jagers te laten weten wat er is gezien. Soms ook om samenkomsten aan te kondigen of andere bijeenkomsten.' 'Maar hoe weet je dan wat het vuur betekent?'
'Dat wordt meestal vooraf afgesproken, vooral in het jaargetij van trekkende kudden als er een jacht is voorbereid. En bepaalde vuursignalen betekenen dat iemand hulp nodig heeft. Als daar een vuur brandt, weet iedereen dat er iets aan de hand is. Als ze niet begrijpen wat, sturen ze een boodschapper om daarachter te komen.' 'Slim bedacht,' zei Ayla, en ze voegde eraan toe: 'Het is net zoiets als de gebaren en tekens van de Stam, nietwaar? Communicatie zonder woorden.'
'Zo heb ik het nog nooit bekeken, maar je hebt eigenlijk wel gelijk,' zei hij.
Jondalar nam een andere weg terug dan ze op de heenweg hadden gevolgd. Hij begon een zigzagspoor naar het Rivierdal af te dalen dat over de steile helling vlak bij de top liep en uiteindelijk rechtsaf boog tussen gras en struiken door naar een minder steile helling. Het pad kwam uit aan de rand van de overlaat die de rechteroever van de Rivier vormde en liep daarna dwars door het Woudrivierdal naar de paardenwei.
Al voelde Ayla zich op de terugweg ontspannen, ze miste het verrukkelijke gevoel van vrijheid dat ze op de heenweg had ervaren. Hoewel ze iedereen die ze tot dusver had ontmoet aardig vond, zag ze een beetje op tegen het grote feest van die avond en de ontmoeting met de rest van de Zelandoniërs van de Negende Grot. Ze was niet gewend aan zoveel mensen bij elkaar.
Ze lieten Whinney en Renner achter op het grasveld en vonden de plek waar het zeepkruid groeide, maar Jondalar moest het haar aanwijzen. Het was een plant die Ayla niet kende. Ze bestudeerde hem aandachtig en nam overeenkomsten en verschillen in zich op, zodat ze hem in de toekomst zou herkennen. Toen pakte Ayla haar buideltje met gedroogde ceanothusbloesems.
Wolf sprong met hen het water in, maar hij bleef niet lang toen hij
merkte dat ze geen aandacht aan hem schonken. Na een lange zwempartij om het stof en vuil van de reis kwijt te raken, stampten ze met een rond keitje op een vlakke stenen ondergrond de wortel van de plant met wat water fijn om de schuimende saponine daaraan te onttrekken. Ze smeerden zichzelf en elkaar daarmee in en doken onder om het schuim af te spoelen. Ayla gaf Jondalar een handje gedroogde ceanothusbloesems en bracht toen zelf wat aan op haar natte haar. De plant schuimde minder, maar rook heerlijk fris. Toen ze haar haar had uitgespoeld, was de jonge vrouw klaar om het water uit te gaan. Nadat ze zich met de zachte huiden hadden afgedroogd, spreidden ze die uit en gingen erop zitten, zich koesterend in de zon. Ayla pakte een kam met vier lange tanden, die was uitgesneden uit mammoetivoor, een geschenk van haar Mamutische vriendin Deegie, maar toen ze haar haar begon te kammen, hield Jondalar haar tegen. 'Laat mij dat maar doen,' zei hij, en hij nam de kam van haar over. Hij vond het heerlijk om haar pasgewassen haar te kammen en genoot van het gevoel van de dikke, natte bos haar terwijl die langzaam opdroogde in zachte, golvende lokken. Voor haar was dit het toppunt van verwennerij.
'Ik vind je moeder en je zuster heel aardig,' zei Ayla, die met haar rug naar hem toe zat terwijl hij haar haren kamde, 'en Willomar ook.' 'Zij vinden jou ook aardig.'
'En Joharran lijkt me een uitstekende leider. Weet je dat jij en je broer dezelfde fronsrimpels hebben?' vroeg ze. 'Ik kon niet anders dan hem aardig vinden; hij heeft iets vertrouwds.'
'Hij was helemaal weg van jouw stralende glimlach,' zei Jondalar. 'Net als ik.'
Ayla bleef even peinzend voor zich uit zitten staren en haar volgende opmerking gaf blijk van de richting die haar gedachten hadden ingeslagen. 'Je had me niet verteld dat er zoveel mensen waren in jouw Grot. Het is net een hele Stambijeenkomst,' zei Ayla. 'En je kent ze allemaal. Ik weet niet of ik ze ooit allemaal uit elkaar zal kunnen houden.'
'Wees maar niet bang. Dat komt wel. Dat gaat vanzelf,' zei hij, terwijl hij een bijzonder lastige klit probeerde te ontwarren. 'O, neem me niet kwalijk, trek ik te hard?'
'Nee, het gaat wel. Ik ben blij dat ik eindelijk je Zelandoni heb ontmoet. Ze weet alles over geneesmiddelen. Het lijkt me heerlijk om iemand te hebben met wie ik daarover kan praten.' 'Ze is een machtige vrouw, Ayla.' 'Dat is wel duidelijk. Hoe lang is ze al zelandoni?'
'Even denken,' antwoordde hij. 'Sinds kort nadat ik bij Dalanar ging wonen, geloof ik. Voor mij was ze toen nog steeds Zolena. Ze was mooi. Weelderig. Ze was nooit echt mager, maar nu begint ze hoe langer hoe meer op de Grote Moeder te lijken. Ik geloof dat ze jou wel mag.' Hij hield even op met kammen en begon toen te lachen. 'Wat lach je nou?' vroeg Ayla.
'Ik moest denken aan toen je haar vertelde hoe je mij had gevonden en over Kleintje en zo. Je kunt erop wachten dat ze je nog met heel wat vragen zal bestoken. Terwijl jij vertelde, heb ik haar gadegeslagen. Elke keer dat jij een vraag beantwoordde kwamen er waarschijnlijk drie andere vragen in haar op. Je hebt haar alleen maar nieuwsgieriger gemaakt. Dat doe je altijd. Je bent een mysterie, zelfs voor mij. Besef je eigenlijk wel hoe bijzonder je bent, vrouw?' Ze had zich omgedraaid en hij keek haar aan met liefde in zijn ogen. 'Geef me de tijd en dan zal ik jou laten zien hoe bijzonder jij kunt zijn,' antwoordde ze, terwijl een lome, sensuele glimlach zich over haar gezicht verspreidde. Jondalar trok haar naar zich toe om haar te kussen. Toen hoorden ze iemand lachen en draaiden ze zich met een ruk om. 'O, komen we ongelegen?' zei een vrouw. Het was de aantrekkelijke vrouw met het witblonde haar en de donkere ogen die Folara had afgeluisterd toen ze haar vriendinnen over de pas aangekomen reizigers had verteld. Ze was in het gezelschap van twee andere vrouwen. 'Marona!' zei Jondalar met een lichte frons. 'Nee, je komt niet ongelegen. Je overvalt me alleen een beetje.'
'Hoezo? Dacht je soms dat ik onverwachts op een Tocht was vertrokken?' zei Marona.
Jondalar voelde zich ongemakkelijk en wierp een vluchtige blik op Ayla, die naar de vrouwen zat te kijken. 'Nee. Natuurlijk niet. Je overrompelt me gewoon.'
'We waren aan het wandelen toen we jullie toevallig zagen, en ik moet bekennen, Jondalar, dat ik het niet kon laten om je in verlegenheid te brengen. Tenslotte waren we ooit Toegezegd.'
Ze waren niet officieel Toegezegd geweest, maar hij sprak haar niet tegen. Hij wist dat hij haar de indruk had gegeven dat dat wel het geval was.
'Ik wist niet dat je nog steeds hier woont. Ik dacht dat je misschien met iemand van een andere Grot een verbintenis was aangegaan,' zei Jondalar.
'Dat ben ik ook,' zei ze. 'Maar dat hield geen stand, dus ben ik weer teruggekomen.' Ze had zijn harde, gebruinde naakte lichaam staan opnemen, op een subtiele maar hem toch vertrouwde manier. 'Je bent
in de afgelopen vijf jaar niet veel veranderd, Jondalar. Op een paar lelijke littekens na.' Haar blik gleed naar Ayla. 'Maar we zijn niet gekomen om met jou te praten. We zijn gekomen om kennis te maken met je vriendin,' zei Marona.