'Er is nog een manier om stroomopwaarts te gaan - nou, eigenlijk nog twee manieren,' zei Jondalar terwijl ze zaten te wachten. 'De eerste is voortbomen op een vlot, maar ik geloof niet dat dat een goed idee zou zijn met de paarden. De tweede manier is over de top van de rotswanden aan de andere kant van de Rivier. Dan moet je bij de Oversteek naar de andere oever, en eigenlijk is het dan het gemakkelijkst om helemaal naar de Derde Grot te gaan en daar naar boven te gaan. Daar loopt een goed pad naar de top van Tweerivierenrots, en verder over het hoogland. Die kant is vlakker dan deze kant - niet meer dan een paar flauwe hellingen. Aan die kant van de Rivier vind je ook minder zijrivieren, maar als je wilt aangaan bij de Negenentwintigste Grot moet je weer afdalen en nog eens oversteken. Daarom heeft Joharran besloten om aan deze kant te blijven.'
Tijdens de rustpauze vroeg Ayla naar de mensen bij wie ze op bezoek gingen. Jondalar beschreef de bijzondere woonomstandigheden van de mensen van de Negenentwintigste Grot van de Zelandoniërs. Drie Rotsen bestond uit drie afzonderlijke nederzettingen in stenen schuilplaatsen in drie afzonderlijke rotswanden, die een driehoek vormden rondom de overlaat van de meanderende rivier, alle drie binnen een afstand van tweeënhalve kilometer van elkaar. 'Volgens de Geschiedverhalen waren het vroeger verschillende Grotten, genummerd met vroegere telwoorden, en waren het er meer dan drie,' legde Jondalar uit. 'Maar ze moesten hetzelfde veld en de rivieren
met elkaar delen en ze verschilden voortdurend
van mening over welke Grot wat mocht gebruiken. Dat liep zo hoog op
dat een aantal mannen zelfs aan het vechten sloeg. Toen kwam de
zelandoni van Zuidfront op het idee om de Grotten samen te voegen
tot één Grot, om samen te werken en alles te delen. Als er een
kudde ossen langstrok, zouden de Grotten niet meer elk afzonderlijk
een jacht organiseren, maar zou een groep samengesteld uit jagers
van alle Grotten samenwerken.' Ayla dacht hier even over na. 'Maar
de Negende Grot werkt samen met de naburige Grotten. Aan de laatste
jacht namen jagers van de Elfde, de Veertiende, de Derde, de Tweede
en ik geloof zelfs een paar van de Zevende deel, en het vlees werd
onder alle Grotten verdeeld.' 'Dat is waar, maar die Grotten zijn
niet verplicht altijd alles te delen,' zei Jondalar. 'De Negende
Grot heeft het Woudrivierdal, en de dieren trekken soms langs de
Rivier vlak voor het voorportaal. De Veertiende heeft Kleindal; de
Elfde kan met vlotten naar een groot veld aan de overkant van de
Rivier, de Derde heeft het Grasdal, en de Tweede en Zevende delen
Zoetdal - na onze terugkeer kunnen we hen wel een keer bezoeken. We
kunnen samenwerken als we willen, maar dat hoeven we niet. Alle
Grotten die werden samengevoegd tot de Negenentwintigste moesten
hetzelfde jachtgebied delen. Dat wordt nu het Drierotsendal
genoemd, maar het maakt deel uit van het Rivierdal en het
Noordrivierdal.'
Hij legde uit dat de Rivier naar het oosten afboog en dwars door een grote, grazige overlaat liep. Hij vloeide in het noorden samen met een bruisende zijrivier en zijn dal. Twee van de nederzettingen bevonden zich op de rechteroever van de Rivier, de meest westelijke, die over land kon worden bereikt vanaf Rivierkant, en een andere meer naar het noorden. Een derde enorme rotswand met verscheidene boven elkaar liggende stenen schuilplaatsen lag meer naar het zuiden, aan de overkant van de Rivier op de linkeroever. Dit was een van de weinige bewoonde stenen schuilplaatsen op het noorden. De westelijke nederzetting, ofwel de Westtak van de Negenentwintigste Grot van de Zelandoniërs, bestond uit een aantal kleine stenen schuilplaatsen in de zijkant van een berg. Jondalar vertelde haar dat bij de Westtak een min of meer permanent kamp met afdakjes, vuur- plaatsen en droogrekken in stand werd gehouden, dat 's zomers werd aangevuld met tenten en andere tijdelijke schuilplaatsen. Dat bevond zich bij de ingang van een beschut dal met alpendennen, waarvan de dennenappels een rijke bron van plantaardige olie vormden, die uiterst geschikt was als lampenolie, maar zo heerlijk smaakte dat hij maar zelden voor dat doel werd gebruikt.
Mensen uit de hele leefgemeenschap van Drie Rotsen en anderen, die werden uitgenodigd om te komen helpen in ruil voor een deel, kwamen bijeen voor de dennenappeloogst. Dat was het voornaamste doel van het openluchtkamp, maar het kamp lag toevallig ook vlak bij een uitstekende visstek, waar gebruik kon worden gemaakt van visfuiken en -weren. Het kamp werd gedurende de warme tijd van het jaar door de hele gemeenschap vaak gebruikt en werd meestal pas afgebroken als de Rivier 's winters door de vorst werd gestild. Hoewel de verschillende stenen schuilplaatsen van de Westtak het hele jaar werden bewoond en de dennenappeloogst, waarvoor het kamp eigenlijk was opgericht, in het najaar viel, werden de eerste tenten aan het begin van het warme jaargetijde opgezet vanwege de visvangst, en het kamp werd door iedereen het 'Zomerkamp' genoemd. De westelijke nederzetting was bij iedereen bekend als Zomerkamp. 'Hun zelandoni is een begenadigd kunstenares,' zei Jondalar. 'In een van de schuilplaatsen heeft ze dieren op de wanden gegraveerd. Misschien hebben we tijd om haar te bezoeken. Ze maakt ook kleine gravures die je bij je kunt dragen. Maar we komen hoe dan ook terug voor de dennenappeloogst.'
Joharran kwam terug met drie jonge mannen en een jonge vrouw, die spontaan hadden aangeboden om achter het sleeptoestel te lopen en de palen boven het water uit te tillen bij het oversteken van de rivieren. Ze leken alle vier opgetogen te zijn dat ze voor deze taak waren uitgekozen. Joharran had er geen moeite mee gehad om mensen te vinden die wilden helpen; het probleem was geweest om uit al die mensen een keus te maken. Velen wilden graag dichter in de buurt van de paarden en de wolf komen, en meer over de vreemdelinge ontdekken. Dat zou interessante gespreksstof opleveren voor de Zomerbijeenkomst. Op het tamelijk vlakke terrein - behalve tijdens het oversteken van de rivier — konden Jondalar en Ayla naast elkaar lopen met de paarden vlak achter zich. Wolf bleef zoals gewoonlijk niet voortdurend bij hen. Hij mocht tijdens het reizen graag op verkenning uitgaan; soms rende hij vooruit, dan weer bleef hij achter, waarbij hij zijn nieuwsgierigheid en de geuren die hij met zijn gevoelige neus opving volgde. Jondalar maakte van de gelegenheid gebruik om Ayla meer te vertellen over de mensen bij wie ze zouden overnachten en hun leefgebied. Hij vertelde haar over de grote zijrivier, de Noordrivier, die vanuit het noorden door het grazige open land stroomde en aan de rechteroever samenvloeide met de Rivier. De noordzijde van de grazige overlaat werd breder door het dal van de Noordrivier, evenals door het stroomopwaarts voortdurend uitdijende dal van de Rivier zelf. Tussen
de dalen van de zijrivier en de hoofdrivier lag de oudste locatie van de gemeenschap, de noordelijke nederzetting, officieel de Noordtak van de Negenentwintigste Grot van de Zelandoniërs, die door iedereen 'Zuidfront' werd genoemd. Vanaf Zomerkamp was dit te bereiken via een pad dat voerde naar stapstenen over de zijrivier, maar nu volgden ze de route langs de Rivier.
Recht vooruit lag een berg die uitzag over het open landschap, met een driehoekige rotswand waarin drie op het zuiden gerichte terrassen als treden boven elkaar lagen. Hoewel die binnen een afstand van tweeënhalve kilometer van alle locaties lag die samen de gemeenschap van de Drie Rotsen vormden, bevonden enkele locaties zich veel dichterbij, en die beschouwden zichzelf nu als een onderdeel van de Noordtak van de Negenentwintigste Grot.
Hij vertelde haar dat het middelste niveau, de hoofdleefruimte van Zuidfront, gemakkelijk bereikbaar was via een pad met twee scherpe bochten. De bovenste kleine schuilplaats, die uitzag over bijna het gehele grote dal, werd als uitkijkpost gebruikt en werd meestal de Zuid- frontuitkijkpost of kortweg de Uitkijkpost genoemd. De onderste schuilplaats lag deels ondergronds en werd meer als opslagruimte ge- - bruikt dan als dagelijkse leefruimte. Daar werden behalve voedsel en andere voorraden ook de dennenappels bewaard die bij Zomerkamp werden verzameld. Een aantal van de andere schuilplaatsen die deel uitmaakten van de Zuidfrontnederzetting had een eigen beschrijvende naam, zoals Lange Rots, Diepe Oever en Weldadige Bron, vanwege de natuurlijk bron die vlakbij ontsprong.
'Zelfs de opslagruimte heeft een naam,' zei hij. 'Die wordt Kale Rots genoemd. De ouderen vertellen het verhaal dat aan hen werd verteld toen ze nog jong waren. Het maakt deel uit van de Geschiedverhalen. Het verhaal gaat over een bijzonder strenge winter en een kil, nat voorjaar, toen de voedselvoorraden uitgeput raakten - de onderste opslagruimte was Kale Rots. Toen bracht het staartje winter nog een verschrikkelijke sneeuwstorm. Iedereen leed honger. Het enige wat voorkwam dat ze de hongerdood stierven, was een grote voorraad dennenappels die door eekhoorntjes in de onderste stenen schuilplaats waren verstopt en toevallig door een jong meisje werden ontdekt. Het is verbazingwekkend hoeveel die diertjes kunnen verzamelen.
Maar zelfs toen het weer voldoende was opgeklaard om op jacht te kunnen gaan, bleken de herten en paarden die ze buit maakten ook honger geleden te hebben,' vervolgde Jondalar. 'Het vlees was mager en taai, en het duurde nog een hele tijd voordat het eerste voorjaars
groen en wortels zouden verschijnen. Het volgende najaar verzamelde de hele gemeenschap een grote voorraad dennenappels met het oog op toekomstige strenge winters en hongerige lentes, en zo ontstond de traditie om dennenappels te verzamelen.'
De jonge mensen die hadden geholpen om het voedsel droog te houden bij het oversteken van de rivieren kwamen dichterbij om naar Jondalars verhaal te luisteren over hun naaste buren in het noorden. Zij wisten ook niet veel over die Grot en luisterden met grote interesse.
Ongeveer tweeënhalve kilometer verderop aan de overkant van de Rivier was de Zuidtak van de Negenentwintigste Grot van de Zelandoniërs te zien, de hoogste en meest opvallende rotswand in de omgeving. Hoewel op het noorden gerichte locaties zelden als leefruimte werden gebruikt, was deze schuilplaats op de zuidoever van de Rivier te aantrekkelijk om te negeren. De achthonderd meter brede voorkant van de rotswand verhief zich in vijf etages vijfenzeventig meter boven de Rivier met in totaal een kleine honderd grotten en holen, inclusief overhangende stenen richels en terrassen. Alle terrassen boden een weids uitzicht over het dal, waardoor het niet nodig was een specifieke schuilplaats of grot als uitkijkpost te gebruiken. Maar de rotswand bood nog een ander uniek uitzicht. Vanaf een van de onderste terrassen, dat uitstak boven een kleine aftakking van de golvende stroom, kon je naar beneden kijken en je eigen weerkaatsing in het stilstaande water zien.
'De naam zegt niets over de grootte, zoals je zou kunnen denken,' zei Jondalar, 'maar over dat bijzondere uitzicht. Deze plek wordt de Weerkaatsingsrots genoemd.'
De rotswand was zo kolossaal dat de meeste mogelijke leefruimten niet eens bewoond waren — als dat wel zo was geweest, zou de wand veel weg hebben gehad van een marmottenheuvel. De natuurlijke rijkdom van de omgeving zou zoveel mensen niet hebben kunnen onderhouden. Complete kudden zou uitgeroeid zijn, het landschap kaalgeplunderd. Maar de enorme rotswand was een bijzondere plek en degenen die daar woonden, wisten dat vreemden en gasten bij hun eerste bezoek diep onder de indruk kwamen van de aanblik van hun thuis.
Zelfs degenen die het eerder hadden gezien, werden overweldigd door de grootsheid, dacht Jondalar, terwijl hij zijn blik over de opzienbarende natuurlijke rotsformatie liet gaan. De Negende Grot met zijn indrukwekkende overhangende rotsplaat, die beschutting bood aan een uitgestrekte, comfortabele leefruimte, was op zichzelf beslist op
merkelijk en in veel opzichten veel leefbaarder - dat hij op het zuiden was gericht was een geweldig voordeel - maar hij moest toegeven dat de reusachtige rotswand imponerend was.
De mensen die op het onderste terras stonden werden zelf overweldigd door de aanblik van de naderende stoet. Het verwelkomende gebaar van de vrouw die iets voor de anderen stond, was minder zeker dan normaal. Ze had haar hand omhooggestoken met de palm naar zich toe, maar haar wenkende gebaar was niet bepaald enthousiast. Ze had gehoord van de terugkeer van Marthona's tweede zoon na zijn lange Tocht en van de vreemdelinge die hij had meegebracht. Ze had zelfs gehoord dat ze paarden en een wolf bij zich hadden, maar iets horen was niet hetzelfde als iets zien, en de aanblik van twee paarden die rustig voortstapten tussen de mensen van de Negende Grot achter een wolf — een grote wolf - een lange, blonde, vreemde vrouw en de man die ze kende als Jondalar was op z'n zachtst uitgedrukt verbijsterend.
Joharran wendde zijn hoofd af om een glimlach te verhullen die hij niet had kunnen onderdrukken toen hij de uitdrukking op het gezicht van de vrouw zag, maar hij begreep precies hoe ze zich voelde. Nog maar kortgeleden had hij ook staan trillen van angst bij dezelfde huiveringwekkende aanblik. Nu hij daarover nadacht, stond hij ervan te kijken hoe snel hij eraan gewend was geraakt. Zo snel dat hij geen rekening had gehouden met de reactie van zijn buren, en hij besefte dat hij dat eigenlijk wel had moeten doen. Hij was blij dat ze hier waren aangegaan. Daardoor had hij een idee gekregen van de reactie die ze hoogstwaarschijnlijk zouden oproepen als ze bij de Zomerbijeenkomst aankwamen.
'Als Joharran niet had besloten om de tent in het veld op te zetten, zou ik toch buiten zijn gebleven,' zei Ayla. 'Ik wil tijdens de reis in de buurt van Whinney en Renner blijven, en ik wilde ze niet omhoog- brengen op die rotswand. Dat zouden ze niet prettig hebben gevonden.'