***

 

Op de kalksteenrichel verschenen steeds meer mensen, die allemaal argwanend op hen neerkeken. Niemand maakte een verwelkomend gebaar en sommigen hielden speren in de aanslag, klaar om te werpen, dreigend. De jonge vrouw kon hun angstige spanning bijna voelen. Van onder aan het pad keek ze toe terwijl steeds meer mensen samendromden op de richel en naar beneden staarden. Het waren er veel meer dan ze had verwacht. Ze had al eerder die weerzin om hen te begroeten ervaren bij andere mensen die ze tijdens hun Tocht hadden ontmoet. Het ligt niet aan hen; zo gaat het altijd in het begin, hield ze zichzelf voor, maar toch voelde ze zich niet op haar gemak. De lange man sprong van de rug van de jonge hengst. Hij was onwillig noch angstig, maar toch aarzelde hij even en hij hield de halster van de hengst stevig vast. Toen draaide hij zich om en zag dat zij draalde. 'Ayla, wil jij Renners touw even vasthouden? Hij is nogal onrustig,' zei hij. Hij keek omhoog naar de richel en zei: 'Zij ook, zo te zien.'

Ze knikte, sloeg haar been over de rug van haar merrie en liet zich op de grond glijden, waarna ze het touw aanpakte. De jonge bruine hengst was niet alleen gespannen door de aanblik van al die vreemde mensen, maar was onrustig in de buurt van zijn moeder. Ze was niet langer hengstig, maar droeg nog steeds de geur bij zich van haar ontmoeting met de kuddehengst. Ayla trok de bruine hengst aan de halster dicht naar zich toe, terwijl ze de hooikleurige merrie de ruimte gaf en tussen hen in ging staan. Ze overwoog om Whinney de vrije teugel te geven; haar paard was inmiddels wel gewend aan grote groepen vreemden en werd niet snel zenuwachtig, maar nu leek ook zij gespannen te zijn.

Toen de wolf opdook, kwam het geluid van onrustig gemompel en kreten van schrik op Ayla afdrijven vanaf de richel voor de grot - als het al een grot genoemd kon worden. Een grot ais deze had ze nooit eerder gezien. Wolf drukte zich tegen de zijkant van haar been en ging iets voor haar staan, wantrouwig en verdedigend. Ze voelde de vibra

 

tie van zijn amper hoorbare gegrom. Hij was nu veel meer op zijn hoede in het bijzijn van vreemden dan een jaar geleden, aan het begin van hun grote Tocht, maar toen was hij amper meer dan een jong geweest, en na hun avontuur met de op paarden jagende Wolfvrouwen was hij tegenover haar meer beschermend geworden. De man liep zonder een spoortje angst met grote passen tegen de helling op in de richting van de angstige mensen, maar Ayla was blij dat ze in de gelegenheid was om ze nog even gade te slaan voordat ze hen moest begroeten. Ze had meer dan een jaar naar dit moment uitgezien - ertegen opgezien - en eerste indrukken waren belangrijk... aan beide kanten.

Terwijl anderen aarzelden, rende een jonge vrouw Jondalar tegemoet. Hij herkende zijn jongere zuster onmiddellijk, ondanks het feit dat het bekoorlijke meisje gedurende de vijf jaar van zijn afwezigheid was opgebloeid tot een beeldschone jonge vrouw.

'Jondalar! Ik wist wel dat jij het was! Eindelijk ben je weer thuis!' zei ze terwijl ze hem om de hals vloog.

Hij drukte haar tegen zich aan, tilde haar van de grond en zwierde haar in zijn enthousiasme in het rond.

'Folara, wat ben ik blij jou te zien!' Toen hij haar neerzette, hield hij haar op armlengte afstand om haar van top tot teen te bekijken. 'Wat ben je groot geworden. Je was nog maar een meisje toen ik wegging, en nu ben je een mooie vrouw... Precies wat ik had verwacht,' zei hij met iets meer dan een broederlijke schittering in zijn ogen. Glimlachend keek ze in zijn ongelooflijk heldere blauwe ogen en ze werd gefascineerd door hun magnetische kracht. Ze voelde dat ze een hoogrode kleur kreeg, niet door zijn compliment, al was dat wat iedereen die vlak bij hen stond dacht, maar door de aantrekkingskracht die uitging van de man die voor haar stond, broer of niet, die ze zoveel jaren niet had gezien. Ze had verhalen gehoord over haar knappe grote broer met de opmerkelijke ogen die iedere vrouw voor hem innamen, maar in haar herinnering was hij een lange speelkameraad die dol op haar was en die altijd klaarstond voor spelletjes of activiteiten die zij voorstelde. Dit was de eerste keer dat ze als jonge vrouw het volle effect van zijn aangeboren aantrekkingskracht ondervond. Jondalar merkte haar reactie op en glimlachte warm om haar aandoenlijke verwarring.

Ze keek van hem weg en haar blik gleed naar het begin van het pad onder aan de helling bij de smalle stroom. 'Wie is die vrouw, Jondé?' vroeg ze. 'En waar komen die dieren vandaan? Dieren vluchten weg van mensen - waarom vluchten die dieren niet weg van haar? Is ze een

 

zelandoni? Heeft ze hen Geroepen?' Toen vroeg ze, haar wenkbrauwen fronsend: 'Waar is Thonolan?' Haar adem stokte toen ze zag hoe Jondalars gezicht van smart vertrok.

'Thonolan reist nu door de volgende wereld, Folara,' zei hij. 'En ook ik zou hier niet gestaan hebben als die vrouw er niet was geweest.' 'O, Jonde! Wat is er gebeurd?'

'Dat is een lang verhaal, en dit is niet het moment om het te vertellen,' zei hij, maar de naam waarmee ze hem aansprak bracht een glimlach om zijn mond. Het was haar persoonlijke koosnaampje voor hem. 'Die naam heb ik sinds mijn vertrek niet meer gehoord. Nu weet ik pas echt dat ik weer thuis ben. Hoe maakt iedereen het, Folara? Maakt moeder het goed? En Willomar?'

'Die maken het beiden goed. Moeder heeft ons een paar jaar geleden behoorlijk laten schrikken, maar Zelandoni heeft haar magie aangewend en nu lijkt ze niets meer te mankeren. Kom mee, dan kun je je daar zelf van overtuigen,' zei ze, en ze nam hem bij de hand en trok hem verder langs het pad omhoog.

Jondalar draaide zich om en wuifde naar Ayla; hij probeerde haar te laten weten dat hij spoedig terug zou zijn. Hij vond het vervelend dat hij haar alleen moest achterlaten met de dieren, maar hij moest zijn moeder zien om zich ervan te vergewissen dat ze het goed maakte. Die 'schrik' van de anderen zat hem dwars, en bovendien moest hij de mensen over de dieren vertellen. Ze waren er allebei tijdens de Tocht achter gekomen hoe angstaanjagend het voor de meeste mensen was om dieren te zien die niet van hen wegvluchtten. Iedereen kende dieren. Iedereen die ze op hun Tocht hadden ontmoet maakte jacht op dieren, en de meesten hadden respect voor hen of betuigden eer aan hen of aan hun geesten. Dieren werden al sinds mensenheugenis nauwlettend geobserveerd. Alles was bekend: de omgeving waarin ze zich het liefst ophielden, wat ze aten, hun migraties en seizoensgebonden trekroutes, hun bronstcyclus en de perioden waarin ze hun jongen ter wereld brachten. Maar niemand had ooit ook maar geprobeerd om een levend dier op een vriendelijke manier aan te raken. Niemand had ooit geprobeerd om een touw om de kop van een dier te slaan en het daaraan rond te leiden. Niemand had ooit geprobeerd om een dier te temmen, of zelfs maar gedacht dat zoiets mogelijk was.

Hoe verheugd deze mensen ook waren met de terugkeer van een familielid na een lange Tocht - een man van wie maar weinigen hadden gedacht dat ze hem ooit nog zouden zien - de tamme dieren waren zoiets ongewoons dat hun eerste reactie angst was. Het was zo

 

vreemd, zo onverklaarbaar, zo heel anders dan alles wat ze ooit hadden meegemaakt of zich zelfs maar konden voorstellen, dat dit ze als onnatuurlijk voorkwam. Het moest wel iets van een andere wereld zijn, iets bovennatuurlijks. Het enige wat velen van hen ervan weerhield weg te rennen en zich te verstoppen of te proberen die angstaanjagende dieren te doden was het feit dat Jondalar, die ze immers allemaal kenden, in hun gezelschap was gearriveerd en dat die nu met zijn zuster vanaf de Woudrivier over het pad naar boven kwam en er in het felle zonlicht volkomen normaal uitzag.

Folara had van moed blijk gegeven door hem tegemoet te snellen, maar ze was nog jong en bezat de onverschrokkenheid van de jeugd. Bovendien was ze zo blij geweest haar broer te zien, haar lievelingsbroer, dat ze niet had kunnen wachten. Jondalar zou nooit iets doen waarmee hij haar in gevaar bracht en hij was totaal niet bang voor de dieren.

Ayla keek toe van onder aan het pad hoe de mensen zich om hem verdrongen, hem glimlachend verwelkomden, hem omhelsden, kusten, hem op de schouders klopten, hem de hand schudden, met beide handen en veel woorden. Ze zag onder andere een enorm dikke vrouw, een bruinharige man die Jondalar omhelsde en een oudere vrouw die hij hartelijk begroette, waarna hij zijn arm om haar heen geslagen hield. Waarschijnlijk zijn moeder, dacht ze, en ze vroeg zich af wat de vrouw van haar zou denken.

Deze mensen waren zijn familie, zijn verwanten, zijn vrienden, mensen met wie hij was opgegroeid. Zij was een vreemde, een verontrustende vreemde die dieren meebracht en wie weet welke andere dreigende, bizarre gewoonten en buitensporige ideeën. Zouden ze haar accepteren? Stel dat ze dat niet zouden doen. Ze kon niet meer terug; haar volk leefde meer dan een jaar reizen naar het oosten. Jondalar had beloofd dat hij met haar zou vertrekken als zij zou willen vertrekken - of daartoe werd gedwongen - maar dat was voordat hij iedereen had gezien, voordat hij zo hartelijk was begroet. Hoe zou hij daar nu over denken?

Ze voelde een zacht duwtje in haar rug en stak haar hand omhoog om Whinneys sterke hals te strelen, dankbaar dat haar vriendin haar eraan herinnerde dat ze niet alleen was. Het paard was tijdens haar verblijf in het dal nadat ze bij de Stam was weggegaan gedurende lange tijd haar enige vriendin geweest. Ze had niet gemerkt dat Whinneys touw was verslapt toen het paard naar haar toe was gelopen, maar nu gaf ze Renner iets meer ruimte. De merrie en haar jong waren meestal de beste maatjes en putten troost uit eikaars nabijheid, maar toen de

 

merrie hengstig werd, had dit hun normale omgang verstoord. Meer mensen - hoe konden het er zoveel zijn - stonden nu haar kant op te kijken. Jondalar stond ernstig te praten met de bruinharige man en opeens wuifde hij naar haar, met een glimlach op zijn gezicht. Hij kwam via het pad weer naar beneden, op de hielen gevolgd door de jonge vrouw, de bruinharige man en enkele anderen. Ayla haalde diep adem en wachtte.

Toen ze dichterbij kwamen, begon de wolf luider te grommen. Ze boog zich voorover en trok hem dicht tegen zich aan. 'Het is in orde, Wolf. Dat zijn Jondalars familieleden,' zei ze. Haar kalmerende aanraking was een teken voor hem om te stoppen met grommen en niet zo'n dreigende houding aan te nemen. Het was moeilijk geweest om hem dit te leren, maar het was de moeite waard geweest; vooral nu, dacht ze. Ze wenste dat ze een aanraking kon bedenken om zichzelf te kalmeren.

De groep die met Jondalar was meegelopen bleef op enige afstand staan. Ze probeerden allen hun onrust te verbergen en niet te staren naar de dieren, die hen openlijk aankeken maar niet eens van hun plaats kwamen toen de vreemden hen naderden. Jondalar stapte naar voren in de ruimte tussen hen in.

'We moeten maar eens beginnen met het formele voorstellen, Johar- ran,' zei hij tegen de bruinharige man.

Toen Ayla de beide halstertouwen liet vallen om zich erop voor te bereiden officieel te worden voorgesteld, waarbij contact met beide handen werd vereist, deden de paarden enkele stappen terug, maar de wolf bleef op zijn plek. Ze zag de schittering van angst in de ogen van de man, hoewel ze betwijfelde of hij voor veel dingen angst koesterde, en wierp een vluchtige blik op Jondalar, terwijl ze zich afvroeg welke reden hij zou kunnen hebben om onmiddellijk op een formele kennismaking aan te dringen. Ze bekeek de vreemde man iets aandachtiger en moest opeens denken aan Brun, de leider van de stam waarbij ze was opgegroeid. Krachtig, trots, intelligent, vaardig; hij was voor weinig bevreesd geweest - behalve voor de geestenwereld. 'Ayla, dit is Joharran, Leider van de Negende Grot van de Zelando- niërs, Zoon van Marthona, voormalig Leider van de Negende Grot, geboren bij Joconans vuurplaats, voormalig Leider van de Negende Grot,' zei de rijzige, blonde man ernstig, en toen met een grijns: 'En niet te vergeten Broer van Jondalar, Reiziger naar Verre Landen.' Op enkele gezichten brak een vluchtige glimlach door. Zijn opmerking had de spanning enigszins verbroken. Strikt genomen was het

 

toegestaan om bij een formele kennismaking een volledige opsomming te geven van namen en relaties met anderen om iemands status te bekrachtigen — alle eigen benamingen, titels en prestaties en alle verwanten en hun relaties, compleet met titels en prestaties - en sommigen deden dit ook. Maar in de praktijk, behalve in de meest ceremoniële omstandigheden, werd louter gewag gemaakt van de voornaamste feiten. Het was echter niet ongewoon voor jonge mensen - vooral broers - om in scherts dingen toe te voegen aan de lange en soms langdradige opsomming van alle familiebetrekkingen, en nu Jondalar voor hem stond moest hij denken aan de tijd voordat hij was belast met de verantwoordelijkheden van het leiderschap. 'Joharran, dit is Ayia van de Mamutiërs, Lid van het Leeuwenkamp, Dochter van de Mammoetvuurplaats, Uitverkorene van de Geest van de Holenleeuw en Beschermd door de Holenbeer.' De bruinharige man kwam naar de jonge vrouw toe gelopen, beide handen vooruitgestoken, de handpalmen omhoog, in het bekende welkomstgebaar van oprechte vriendschap. Haar relaties zeiden hem niets en hij wist niet zeker welke het belangrijkst waren. 'In de naam van Doni, de Grote Aardmoeder, heet ik je welkom, Ayla van de Mamutiërs, Dochter van de Mammoetvuurplaats,' zei hij. Ayla pakte zijn beide handen. 'In de naam van Mut, Grote Moeder van Allen, groet ik jou, Joharran, Leider van de Negende Grot van de Zelandoniërs,' zei ze, en ze vervolgde glimlachend: 'en Broer van de Reiziger, Jondalar.'

Het eerste wat Joharran opviel, was dat ze zich uitstekend kon uitdrukken in zijn taal, zij het met een ongewoon accent, en toen werd hij zich bewust van haar vreemde kleding en haar - in zijn ogen - zonderlinge voorkomen, maar toen ze glimlachte, beantwoordde hij haar glimlach. Deels omdat ze er blijk van gaf dat ze Jondalars opmerking had opgevat zoals die was bedoeld en Joharran liet weten dat zijn broer belangrijk was voor haar, maar vooral omdat hij haar glimlach niet kon weerstaan.

Ayla was een aantrekkelijke vrouw, voor ieders begrippen: ze was lang, had een sterk, goedgevormd lichaam, lang, donkerblond, licht golvend haar, heldere blauwgrijze ogen en fijne gelaatstrekken, zij het van een iets ander soort dan die van Zelandonische vrouwen. Maar als ze glimlachte, was het alsof de zon haar in een bijzonder licht zette, dat haar van binnen uit deed oplichten. Haar stralende schoonheid benam Joharran de adem. Jondalar had altijd al gezegd dat haar glimlach buitengewoon was en hij grijnsde toen hij zag dat zijn broer daar niet ongevoelig voor was.


Jean M Aeul - Vuurplaats in Steen
titlepage.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005_split_000.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0005_split_001.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0005_split_002.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0005_split_003.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0005_split_004.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0005_split_005.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0005_split_006.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0005_split_007.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0005_split_008.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0005_split_009.xhtml
Section0121.xhtml
Section0122.xhtml
Section0123.xhtml
Section0124.xhtml
Section0125.xhtml
Section0126.xhtml
Section0127.xhtml
Section0128.xhtml
Section0129.xhtml
Section0130.xhtml
Section0131.xhtml
Section0005_split_010.xhtml
Section0132.xhtml
Section0133.xhtml
Section0134.xhtml
Section0135.xhtml
Section0136.xhtml
Section0137.xhtml
Section0138.xhtml
Section0139.xhtml
Section0140.xhtml
Section0141.xhtml
Section0142.xhtml
Section0005_split_011.xhtml
Section0001.xhtml
Section0143.xhtml
Section0144.xhtml
Section0145.xhtml
Section0146.xhtml
Section0147.xhtml
Section0148.xhtml
Section0149.xhtml
Section0150.xhtml
Section0151.xhtml
Section0152.xhtml
Section0153.xhtml
Section0154.xhtml
Section0155.xhtml
Section0156.xhtml
Section0157.xhtml