'Ze hebben wel een paar woorden,' zei Ayla. 'Ze kunnen alleen niet alles zeggen. Ze kunnen niet eens alle geluiden die wij maken onderscheiden. Dat zouden ze wel kunnen als ze er op jonge leeftijd mee geconfronteerd waren, maar ze zijn er niet aan gewend om die te horen.' Ze dacht aan Rydag. Hij begreep alles wat er werd gezegd, maar kon dat alleen niet kenbaar maken.
'Nou ja, ik wist niet dat ze een naam voor zichzelf hadden,' zei Marthona, en toen dacht ze opeens aan iets anders. 'Hoe hebben jij en Ayla dan met elkaar gecommuniceerd, Jondalar?'
'Aanvankelijk deden we dat niet,' zei hij. 'In het begin hoefde het natuurlijk ook niet. Ayla wist wat ze moest doen. Ik was gewond en zij heeft me verzorgd.'
'Begrijp ik het goed, Jondalar, dat ze van platkoppen heeft geleerd om de wonden van de tanden en klauwen van die holenleeuw te genezen?' vroeg Zelandoni.
Ayla antwoordde voor Jondalar. 'Zoals ik al zei, Iza stamde in rechte lijn af van de meest gerespecteerde medicijnvrouwen in de Stam. Zij heeft me alles geleerd.'
'Ik vind het idee dat platkoppen intelligent zouden zijn erg moeilijk te geloven,' zei Zelandoni. 'Ik niet,' zei Willomar.
Iedereen draaide zich om en keek naar de meester-handelaar.
'Ik zie ze niet als beesten. Dat doe ik al heel lang niet meer. Daarvoor
heb ik er te veel ontmoet tijdens mijn reizen.'
'Waarom heb je daar nooit eerder iets over gezegd?' vroeg Joharran.
'Het is nooit ter sprake gekomen,' zei Willomar. 'Niemand heeft me
daar ooit naar gevraagd, en ik heb er nooit zo bij stilgestaan.'
'Wat heeft je van gedachten doen veranderen over hen, Willomar?' vroeg Zelandoni. Dit was weer een nieuw aspect. Ze zou zich moeten buigen over het schokkende idee dat Jondalar en de vreemdelinge hadden geopperd.
'Eens kijken. De eerste keer dat ik ging twijfelen of het wel beesten waren was jaren geleden,' begon Willomar. 'Mijn reis had me naar het zuidwesten gevoerd, ik reisde alleen. Het weer was opeens omgeslagen, een korte koudegolf, en ik had haast om thuis te komen. Ik bleef doorlopen tot het bijna donker was en sloeg toen mijn tent op naast een kleine stroom. Ik was van plan die de volgende ochtend over te steken. Toen ik wakker werd, kwam ik tot de ontdekking dat ik had halt gehouden pal tegenover een groepje platkoppen. Ik was als de dood voor ze - je hoort zoveel wilde verhalen - dus hield ik ze scherp in de gaten voor het geval dat ze het in hun hoofd kregen om mij lastig te vallen.'
'Wat deden ze?' vroeg Joharran.
'Niets, behalve hun kamp opbreken, zoals iedereen zou hebben gedaan,' zei Willomar. 'Ze wisten natuurlijk dat ik er was, maar ik was alleen, dus ze verwachtten niet dat ik problemen zou veroorzaken en ze leken geen al te grote haast te hebben. Ze gingen water koken om iets warms te drinken te maken, rolden hun tenten op - anders dan die van ons, lager bij de grond en minder opvallend - pakten die in een rugbepakking en gingen er op een holletje vandoor.' 'Kon je zien of er ook vrouwen bij waren?' vroeg Ayla. 'Het was behoorlijk koud en ze waren allemaal dik ingepakt. Ze dragen dus kleren. Dat valt 's zomers niet zo op omdat ze dan weinig aantrekken, en je ziet ze zelden in de winter. Wij zijn niet snel geneigd om 's winters te reizen, en als we dat al doen, gaan we nooit ver weg, en zij vast ook niet.'
'Dat klopt; ze gaan niet graag ver van huis als het koud is of als het sneeuwt,' merkte Ayla op.
'De meesten hadden een baard, misschien niet allemaal,' zei Willomar.
'Jongemannen dragen geen baard. Is je opgevallen of er iemand bij was met een mand op de rug?' 'Dat geloof ik niet,' zei hij.
'Vrouwen van de Stam jagen niet zelf, maar als de mannen een lange tocht gaan maken, gaan de vrouwen vaak mee om het vlees te drogen en mee terug te dragen, dus was het waarschijnlijk een korteafstands- jachtpartij, met alleen mannen,' zei Ayla. 'Heb jij dat ook gedaan?' vroeg Folara. 'Meegaan op jacht?'
'Ja. Ik ben zelfs een keer meegegaan op mammoetjacht,' zei Ayla, 'maar niet om zelf te jagen.'
Jondalar merkte dat iedereen eerder nieuwsgierig leek te zijn dan afwerend. Hoewel hij bang was dat veel van de anderen intoleranter zouden zijn, leken zijn verwanten er tenminste voor open te staan om meer te weten te komen over platkoppen... de Stam. 'Joharran,' zei Jondalar, 'ik ben blij dat dit ter sprake is gekomen, want ik was toch al van plan om met je te praten. Er is iets wat je moet weten. Onderweg kwamen we een koppel tegen van de Stam, toen we op het punt stonden de plateaugletsjer in het oosten over te steken. Ze vertelden ons dat een aantal stammen van plan is bijeen te komen om over ons en de problemen die ze regelmatig met ons hebben te praten. Ze noemen ons de Anderen.'
'Ik vind het al moeilijk te geloven dat ze een naam voor ons hebben,' zei de man, 'laat staan dat ze bijeenkomsten houden om over ons te praten.'
'Nou, je kunt het beter maar geloven, anders zou dit ons weieens lelijk kunnen opbreken.'
Iedereen begon door elkaar te praten. 'Wat bedoel je?' 'Hoezo?' 'Ik weet van één incident in de streek waar de Losaduniërs wonen. Een bende jonge schurken van verscheidene Grotten begonnen platkoppen - mannen van de Stam — te sarren. Wat ik ervan begrijp, zijn ze een paar jaar geleden begonnen met één van hen, zoals je een neushoorn opjaagt. Maar mannen van de Stam laten niet met zich sollen. Ze zijn slim en sterk. Een paar van die jongemannen hebben dat ondervonden toen ze werden gesnapt, dus zijn ze ertoe overgegaan de vrouwen te treiteren. Vrouwen van de Stam verweren zich meestal niet, dus beleefden ze daar weinig lol aan; het was geen uitdaging. Om het interessanter te maken hebben ze toen vrouwen van de Stam gedwongen om... Nou ja, Genot kun je het eigenlijk niet noemen.' 'Wat?' zei Joharran. 'Je hoort het goed,' zei Jondalar. 'Grote Moeder!' liet Zelandoni zich ontglippen. 'Wat afschuwelijk!' zei Marthona tegelijk.
'Wat vreselijk!' riep Folara, terwijl ze haar neus optrok van afkeer. 'Verachtelijk!' riep Willomar uit.
'Zo denken zij er ook over,' zei Jondalar. 'Ze zullen het echt niet veel langer over hun kant laten gaan, en zodra ze beseffen dat ze er iets tegen kunnen doen, zullen ze van ons niets meer over hun kant laten gaan. Er gaan toch geruchten dat deze grotten vroeger van hen zijn geweest? Stel dat ze die terug willen?'
'Dat zijn geruchten en niets meer dan dat, Jondalar. In de Geschiedverhalen en de Oude Legenden wordt daar niets over gezegd,' zei Zelandoni. 'Daarin wordt alleen van beren gewag gemaakt.' Ayla zei niets, maar ze dacht dat de geruchten best eens waar zouden kunnen zijn.
'Hoe het ook zij, ze krijgen ze niet,' zei Joharran. 'Dit is ons thuis, het territorium van de Zelandoniërs.'
'Maar er is nog iets wat je moet weten en dat in ons voordeel zou kunnen werken. Volgens Guban - zo heette de man...' 'Hebben ze dan namen?' zei Joharran.
'Natuurlijk hebben ze namen,' zei Ayla, 'net als de mensen van mijn stam. Zijn naam is Guban, de hare is Yorga.' Ayla sprak de namen uit zoals de Stam dat deed: met hese, lage keelklanken. Jondalar glimlachte. Dat doet ze bewust, dacht hij.
Als dat de manier is waarop ze spreken, is me volkomen duidelijk hoe ze aan dat accent komt, dacht Zelandoni. Ze moet haast wel de waarheid spreken. Ze is dus door hen grootgebracht. Maar heeft ze ook echt de geneeskunst van hen geleerd?
'Wat ik probeer te vertellen, Joharran, is dat Guban' - zijn uitspraak was veel makkelijker te verstaan - 'me verteld heeft dat een paar mensen, ik weet niet van welke Grotten, enkele stammen hebben benaderd met het idee om handelsbetrekkingen aan te knopen.' 'Handeldrijven! Met platkoppen!' zei Joharran. 'Waarom niet?' zei Willomar. 'Volgens mij zou dat best weieens interessant kunnen zijn. Afhankelijk van wat ze te verhandelen hebben, natuurlijk.'
'Hier spreekt de meester-handelaar,' zei Jondalar. 'Over handel gesproken: hoe pakken de Losaduniërs die jongemannen aan?' wilde Willomar weten. 'Wij drijven handel met hen. Ik moet er niet aan denken dat een handelsgezelschap de gletsjer oversteekt en in de armen loopt van een stelletje platkoppen die op wraak zinnen.'
'Toen we... ik er voor het eerst van hoorde, vijf jaar geleden, deden ze er niet veel aan,' zei Jondalar, die probeerde toespelingen op Thonolan te vermijden. 'Ze wisten dat het speelde; sommige mannen noemden het "baldadigheid", maar Laduni raakte er echt door van streek, alleen al door erover te praten. Daarna is het van kwaad tot erger gegaan. We hebben op de terugweg de Losaduniërs bezocht. De mannen van de Stam hadden de gewoonte aangenomen om hun vrouwen te vergezellen als die voedsel gingen verzamelen, om ze te bewaken, en die "baldadige" jongemannen keken wel uit om de mannen van de
Stam te tergen door in hun aanwezigheid achter de vrouwen aan te gaan, dus kozen ze als slachtoffer een jonge vrouw van Laduni's Grot en hebben ze — met z'n allen — een jonge vrouw gedwongen... nog voor haar Eerste Riten.'
'O nee! Hoe konden ze dat doen, Jondé?' zei Folara, en ze barstte in tranen uit.
'Grote Moeders Onderwereld!' bulderde Joharran. 'Daar horen ze thuis!' zei Willomar.
'Het zijn gruwels! Elke straf die ik kan bedenken is bij lange na niet zwaar genoeg!' zei Zelandoni, witheet van woede. Marthona was met stomheid geslagen. Haar hand lag op haar borst en de verbijsterde schrik was van haar gezicht af te lezen. Ayla had ontzettend te doen gehad met de jonge vrouw die was gemolesteerd en had geprobeerd haar smart te verlichten, maar onwillekeurig viel haar op hoeveel heftiger Jondalars verwanten hadden gereageerd op het nieuws van een jonge vrouw van de Anderen die was aangevallen door de bende dan toen ze hadden vernomen van de molestaties van vrouwen van de Stam. Toen het om vrouwen van de Stam ging, waren ze verontwaardigd, maar toen het om een vrouw van hun eigen soort ging, waren ze buiten zichzelf van woede. Dat deed haar, meer dan alles wat er was gezegd of gedaan, beseffen hoe groot de kloof was die de twee volkeren scheidde. Toen vroeg ze zich af hoe ze zouden hebben gereageerd - hoe ondenkbaar dat haar ook voorkwam — als het om een bende van mannen van de Stam was gegaan... Platkoppen die zich op zo'n afschuwelijke manier aan Ze- landonische vrouwen hadden vergrepen.
'Jullie kunnen ervan op aan dat de Losaduniërs nu wel die jongemannen zullen aanpakken,' zei Jondalar. 'De moeder van de jonge vrouw stond op bloedwraak tegen de Grot waartoe de leider van die verdorven mannen behoorde.'
'Ai, dat is slecht nieuws. Wat een moeilijke situatie voor de leiders,' zei Marthona.
'Ze staat volkomen in haar recht!' zei Folara.
'Ja, natuurlijk staat ze in haar recht,' zei Marthona, 'maar voor je het weet verzet een van de verwanten zich daartegen, misschien zelfs de hele Grot, en dat kan dan tot vechten leiden, misschien zelfs tot de dood van deze of gene, en dan zal iemand daarvoor wraak verlangen. Dan is het einde toch zoek? Wat zijn ze van plan, Jondalar?' 'Verscheidene Grotleiders hebben boodschappers op weg gestuurd en velen van hen zijn bijeengekomen om erover te praten. Ze zijn overeengekomen om spoorzoekers achter de jongemannen aan te sturen
om de bende uit elkaar te rukken, waarna elke Grot met zijn eigen leden zal afrekenen. Ze zullen streng gestraft worden, vermoed ik, maar ze zullen de kans krijgen om zich te rehabiliteren,' zei Jondalar. 'In mijn oren klinkt dat als een goed plan, vooral als iedereen daarmee instemt, dus ook de Grot van de aanstichter,' zei Joharran. 'En als de jongemannen zich zonder verzet overgeven als ze zijn opgespoord...' 'Ik ben niet zeker van de leider, maar ik vermoed dat de rest graag naar huis wil en overal mee zou instemmen om terug te mogen komen. Ze zagen er hongerig, koud en smerig uit, en niet al te gelukkig,' zei Jondalar.